de stad behoeven te doorkruisen en straks te vertaten. De oude
hoofdstad van h e t l a n d van Wa es en van het l i u l s t e r
amb a c h t , opgekomen in de nabijheid van een’ sterken bürgt,
door haar günstige ligging weldra een rijke handelplaats, door
de Vlaamsche graven met velerlei voorregten begiftigd, is nog
met. geheel van haar vroegere hoogte afgedaald. De sterke vesting ,■
in de onlusten, die Viaanderen beroerden, veelvuldig betrokken,
beurtelings door Parma, prins Maurits, Albertus van Oostenrijk
en Frederik Hendrik ingeuomen, die in 1672 de Fransche legers
buiten haar muren hield, maar, helaas, in 1747 en 1794 zonder
moeite door hen vermeesterd werd, heeft voor de geschiedenis
beteekenis genoeg, om ons met belangstelling te vervullen en ’t
ons met blijdschap te doen opmerken, dat zij in zoöveel stormen
het hoofd omhoog heeft gehouden.
Verreweg het belangrijkste gebouw in de stad is de groote,
fiaaije St. W il 1 e b r o r d s k e r k . Reeds voor 1270 was zij ge-
gebouwd, maar zoo dikwijls werd zij door brand beschadigd, dat
van den oorspronkelijken vorm weinig meer te herkeimen is.
Slank en hoog rijst zij op, en uit het dak verheft zieh de schoone
toren, die na den brand van 1876 naar de plannen van den
architect Cu y p e r s werd gebouwd. Zoowel de Hervormden als
de R. Catholieken vergaderen binnen haar eerwaardige muren.
De laatsten gebruiken het koor, waar voor eenige jaren een prächtig,
geschilderd glasraam werd geplaatst. Van de oude geschil-
derde glazen, door geestelijke en wereldlijke magthebbenden ge-
schonken, is sedert lang niets meer over. In de voorkerk, voor
de Protestantsche godsdienstoefening ingerigt, vinden wij goed
gesneden houtwerk aan kansel, doophek en gouverneursbank en
eenige belangrijke zerken, waaronder die van den Heer van St erre-
beeke, met eene voorstelling van het laatste oordeel in medaillon;
die van Co r n e l i s J a n s s e n , den vader van den Gentschen
bisschop Co r n e l i u s J a n s s e n i u s , aan schaar en mes als chi-
rurgijn-barbier te herkennen; een groote zerk van 1661 met de
beeiden van een’ man en eene vrouw en eene van eeii abdisse
met boek en staf. Beide afdeelingen der kerk, door een’ muur
gescheiden, zijn uitstekend onderhouden en ruimschoots een be-
zoek waardig.
Minder aantrekkelijk is het stijve, logge front van het stad-
huis met zijn’ toren, tegenover de kerk aan de ruime markt gelegen.
Wij vinden er een oud archief, benevens de portretten
van eenige Staatsc.he bevelhebbers van Iiulst, als He n d r i k van
Nas s a u , Gi j s b r e c h t van H a r d e u b r o e k en J a c o b van
d e r Me e r van B e r e n d r e c h t , een groote schilderij, St.
S e b a s t i a a n voorstellende en de merkwaardige afbeelding van
Hulst in 1628 door Co r n e l i s de Vos.
De kazerne der marechaussés aan de S t e e n s t r a a t was eer-
tijds het L a n d s h u i s , waar de regering van Hülster ambacht
haar zittingen hield. J o r d a e n s schilderde in 1663 het schoor-
steenstuk , het beeid der geregtigheid. Tegenover dit gebouw staat
een aanzienlijke particulière woning, ¡met fraaijen achtkanten toren
en grooten, lommerrijken tuin. Daar moet vroeger „de steen”
— ’s graven gevangenis — de lombaard, het huis van de abdij
t e r D u i n e n en in later tijd het gouverneurshuis zijn geweest.
En aan den wal, niet ver van het stadhuis, ligt het R e c o 11 e t -
t e n k l o o s t e r , evenzeer een antiek gebouw met toren en tuin.
Van den hoogen, met iepen beplanten wal achter dit klooster
overzien wij als ten afscheid de vriendelijke stad , wier roode
daken en veelkleurige gevels zoo geestig uitkomen tusschen het
weelderige groen en waarboven het trotsche kerkdak, door zijn’
sierlijken toren gekroond, ernstig en statig oprijst.
Straks voert het stoompaard — ditmaal weêr voor een’ tram wagen
gespannen W> ons weg uit Zeeuwsch Viaanderen. Bij Cl i n g e
is ’t reeds Belgisch. Een gansch andere grond is ’t er, — zand en
dennen, ||||e e n gansch ander volk schijnt er te wonen. Wij behoeven
niet te vragen, of wij de grenzen zijn overgegaan. Ja ,
wij waren in Zeeuwsch Viaanderen wel op vaderlandsehen bodem
en ’t was een goed land, een goed volk, dat wij er leerden kennen.
Kon ons bezoek er maar kort zijn en de kennismaking opper-
vlakkig, in den geest, doorleefden wij eeuwen vol aangrijpende
gebeurtenissen. Slechts enkele bladzijden uit een rijke geschiede