Mr. E. Booth verhaalt in zijn dagelijksche aanteekeningen gehonden m
1672 en ’73, (Be r i g t en van he t His t , gen. , deel 6, 2äa sink hl. 90)
dat de intendant Robert van de vronw van Amerongen 3000 gulden als
brandsohatting had geëischt, maar dat deze maar 2000 wilde geven, tei-
wijl de boerente Amerongen 5000 hadden a a n g e b o d e n , als het gespaard werd.
Betreffende Zuilestein is te vergelijken de TJtr. Almanak van 1840
en 1846 en omtrent Fr ede r ik van H a s san : Kronijk jg. 10, bl. 27 e. v.,
Navor s che r 1868, bl. 240 e. v. (niteenloopende berigten aangaande
zijn’ dood.
Bij Leersum moeten nog vele grafhenvels in de beide liggen. De heer
V. E. J. Boonacker, schrijver van het belangrijke opstel in den Ht r.
Almanak voor 1846, verhaalt, dat hij in 1842, met de predikanten Moll
en Berns, sommigen er van onderzocht heeft en er nrnen, houtskool en
verbrande beenderen vond. Een dier nrnen was in zijn bezit, een andere in
dat van den heer Moll, later hoogleeraar te Amsterdam.
Over Broekhnizen, een Gaesbeeks leen, is te vergelijken Van der Aa:
Aardr i jksk. woordenboek . Over Darthuizen en de kapelaldaar, hetar-
tikel over Znilestein (Utr. Alm. 1846.).De geheele door ons bezochtc land-
streeki s beschrevendoor Christemeijer: h e t ln s t o o r d tn s s e h e n Ams t e l
en Grebbe, 1837 (das wat verouderd, maar toeh nog brnikbaar.)
E B B A TA.
Bl. 79, r. 10 v. b. staat 1762 — lees 1748.
Bl. 103, r. 11 v. b. staat H. F. Croockewit, lees — J. F.
IN DE BETUWE. — TWE E OUDE GRAAFSCHAPPEN.
Een land voor wandelaars is de Betuwe niet. Dat wil niet
zeggen, dat er geen liefelijke rivier- en landgezigten zijn te gebieten
op haar hooge dijken, dat er geen vriendelijke partijen
zijn bij haar bloeijende dorpen, dat haar grintwegen en voet-
paden niet vaak bevallig tusschen de rijke bouwvelden slingeren.
Maar over ’t algorn<ion is de landstreek vlak en open, gelijk
zieh op den vruchtbaren kleigrond verwachten laat. Veel afwis-
seling is er niet, al is er natuurlijk telkens verschil in de af-
zonderlijke tafereelen. Het Iommer is er schaarsch, al ontbreekt het
houtgewas bij de dorpen en romdom de hofsteden niet. Wie er
wonen of geruimen tijd vertoeven, vinden in hun’ omtrek wel
liefelijke en schilderachtige landschappen, maar de vreemdeling,
die in; betrekkelijk körten tijd een deel der uitgestrekte Betuwe
wil leeren kennen, heeft zieh voor te bereiden op groote afstan-
den en op lijnregte of uitermate kronkelende wegen, die door
hun eentoonigheid vervelen, of door hun ontelbare bogten het
geduld op zware proef stellen. Daarbij komt, dat de waarde van
den bodem reeds sedert geruimen tijd tal van buitenplaatsen in
bouwland deed veränderen en tengevolge daarvan de rijken en
aanzienlijken weinig opgewektheid meer hebben, den zomer door
VII 10