der 16d° eeuw. Den 13'ta Febr. 1590 barstte er een geweldige
branduit, „zod dat er van de timmerage naauwelijks een splinter
is overgebleven.” Veel familiepapieren en kostbaarheden gingen
er mede verloren, ook van naburen en dorpsgenooten, die het
hunne om de onrust der tijden binnen de zware muren van het
slot in veiligheid hadden gerekend. De burgtheer zelf, O t t o van
Ar k e l , bekwam zulke hevige brandwonden, dat hij zes dagen
later stierf. De brand schijnt door een onbekende oorzaak op
de kinderkamer te zijn ontstaan. De dichterlijke verbeelding was
daarmede intusschen niet tevreden. Zij wist te verhalen van
een — overigens gansch onbekende— dochter des heeren van
Arkel, die gedwongen was den sluijer in ’t naburig klooster
aantenemen. Op den dag , waarop zij afscheid nemen zou van
het ouderlijk huis en alle bloedverwanten zamen waren in de
zaal, stond plotseling het Jkasteel in vlam. Allen bergden zieh
door de vlugt, alleen de jonkvrouw werd te vergeefs onder de
geredden gezöcht. Ook haar lijk werd onder de puinen niet
teruggevonden en er waren e r , die verhaalden, dat men haar
door een’ onbekenden ruiter in vollen ren had zien wegvoeren.
Sedert heeft niemand ooit meer iets van haar vernomen. Bleef
van de timmerage geen splinter gespaard, blijkens een afbeelding
van het slot na den brand, was het muurwerk, hoe zeer ook
geschonden, in hoofdzaak blijven staan. Het werd hersteld en
vernieuwd, de ingestortte torens werden weer opgetrokken, maar
de vorm schijnt grootendeels onveranderd te zijn gebleven. Zij
wijst op het midden der 13de eeuw als op den tijd der stichting.
Komt de naam Amb e r s o y in 1050 reeds voor, eerst op het
einde der 13de eeuw wordt een J o h a n van Ame r s o y e n ge-
noemd. Wi l l am de Ame r s o y e n , die in 1348 een bediening
aan het Geldersche hof schijnt bekleed te hebben, bezat het
huis en de heerlijkheid niet. Welligt was Johans zoon Di rk,
uit het huis Her l aer , destijds Heer van Ammerzode.
In 1351 wordt Gé r a r d van Herlar Heer van Amersooi
genoemd. In 1358 behoorde Ar n t , Heer van Amersoy, ridder,
tot de verkoren raden deshertogs, maar reeds in de jaren 1344 tot
46 was hij, toen nog knape, getuige bij verschillende regerings-
daden van zijn’ vorst, en ook in 1358 en 68 nam hij onder
de voornaamste Geldersche edelen een plaats in. Sedert 1354
was hij Heer van Ammerzode, na den dood zijns broeders. Hij
had de heerlijkheid als broederdeeling wegens het versterf zijner
ouders ontvangen en werd door den oudste der broeders, Johan,
Heer van Ameijde, er mede beleend. Evenals de naburige heerlijkheid
Poederoyen, was Ammerzode blijkbaar een eigen goed
der Herlaers. Het zou het niet lang meer blijven. Arents eenige
dochter huwde den Heer van Hoemen, die tegen zijn’ leenheer
partij koos .voor de hertogin van Brabant en daarom in 1386 zijn
slot veroverd, zijn goed verbeurd verklaard zag. De hertog behield
het kasteel aan zieh, en te midden van allerlei verwarring komen
verschillende Heeren van Ammerzode voor, totdat er weer orde
en regel kwam, toen Wi l l em van Wa c h t e n d o n k , bastaard
van Gelder, het slot met de heerlijkheid, het dorp, hoog en laag
gerigt en alle toebehooren, in 1424 verkocht aan Johan, Heer
van Broekhuyzen en Waardenburg. In dit edel en krijshaftig
geslaeht bleef Ammerzode tot het eind der 15de eeuw. Die van
den Bosch klaagden over den overlast , hun uit het sterke huis
aangedaan. Tijdens de gevangenschap van zijn’ Heer in 1445, werd
het met geweld door diens aartsvijand Jan van Rossum veroverd,
door diens trouwen bloedverwant Jan van Culemborg met list her-
wonnen. In 1513 werd het door de Bourgondiers onder Hendrik
van Nassau ingenomen. Destijds was het een bezitting der Arkels.
Otto van Arkel, Heer van Heukelom, een woesteling, die zijn’
eigen vader gevangen had genomen en zijn stroopende benden
door Holland uitzond, was met de erfdochter der Broekhuyzens
gehuwd. Hij was echter reeds in 1505 overleden en Ammerzode
behoorde aan een’ zijner zonen, Wa l r a v e n , die in 1512 zijn’
ouderen broeder J o h a n was opgevolgd. Spoedig kreeg hij het
slot te rug, maar in 1521 moest hij de heerlijkheid aan zijn’ broeder
Ge r a r d afstaan, om eerst na diens dood, in 1547, voor de
tweede maal als Heer van Ammerzode op te treden. Het regt,
om de groote klok van het kasteel te luiden, werd hem echter