van B e ij e r e n . Gehaat door zijn volk en door tal van wreed-
heden zijn körte regering bezoedelend, huisde hij meestal hier
op zijn’ sterken bürgt, terwijl zijn hoofdstad doorgaans voor hem
gesloten was. Men had te Wijk zijn bedrevenheid in rt behandelen
van den boog kunnen bewonderen, toen hij op een schutters-
feest den koningsprijs won. Overigens had men er vernomen van
de menigte gevangenen, door hem medegevoerd naar het slot,
toen hij in 1528 Utrecht had herwonnen en door tal van regts-
plegingen den schrik in het hart zijner tegenstanders had gebragt.
Men had gehoord, hoe hij de Heeren Cuyretor f f en Venroy,
de eerste kanunik van St. J a n , de tweede van St. Ma r i a ,
des nachts in zakken in de Lek had laten verdrinken. Een edel-
man oit dien tijd, Jhr. He r b a r e n van Aems t e l van Mijn-'
d e n v an Ruwi e l , verhaalt in zijn dagboek, hoe hij het lijk
van Cuyretorff bij Yianen had zien visschen. Maar toen kwamen
allerlei edelen tusschen beide en de keizer zelf verbood den bis-
schop, met zulke gruwelen voort te gaan. Het leven der anderen
werd gespaard en de Octobermaand van dat jaar was nog niet
ten einde, toen Hendrik van Beijeren afstand moest doen van
zijn wereldlijk gebied.
Uit later tijd zijn de herinneringen, aan den bürgt verbon-
den, schaarsch. De dagen van zijn’ luister waren voorbij. Toch
ontving het groote en statige kasteel nog eenmaal een vorstelijk
bezoek. Koningin H e n r i e t t e M a r i a van E n g e l a n d kwam
er den 26stel1 Mei 1642, met den jongen prins van Or a n j e en
diens gemalinne, haar dochter Ma r i a , vergezeld van de prinsen
Ma u r i t s en R o b e r t van B o h eme n ¡' den stadhouder van
Friesland en tal van edelen. Op het binnenplein, ruim genoeg,
dat er de carossen konden oprijden , werden de hooge gasten door
den magistraat verwelkomd. In de groote zaal werd een feeste-
lijk middagmaal gehouden. De schutterij was irf de wapens en
vuurde salvo’s a f, de klokken luidden , het kanon bulderde. ’t Was
zeker voor het stille Wijk een dag van ongewone vrolijkheid.
Zeven jaar later was er een andere drukte op ’t kasteel. Met
toestemming van de stedelijke regering hield de kunstschilder J a n
de Bon d t er een verloting van een löOtal schilderijen en eenige
andere voorwerpen. Onder de schilderstukken waren er velen
van A. C u y p , ook van Mor e e l s e , We e n i x , S a f t l e v e n ,
J. B o t h en andere vermaarde kunstenaars. De nog bestaande
lijst der nummers is vooral merkwaardig om de taxatie van de
werken der meesters. In de noodlottige jaren 1672 en 73 had
stad en kasteel sauvegarde van den Franschen koning. Men zegt,
dat zijn troepen het slot in de lucht hebben laten springen, maar
er schijnt geen bewijs, dat ook deze barbaarschheid met regt op
hun, toch reeds groote, rekening wordt gesteld. Nog in 1677
werd de jaarwedde van den kastelein verhoogd en moet het huis
dus in goeden staat zijn geweest. Wèl was Duurstede in t be-
gin der 18de eeuw reeds een bouwval en in den loop der jaren
verdween allengs het grootste gedeelte van het huis.
Hoe het zieh voor de verbouwing door bisschop David ver-
toonde, is uit geen af beelding na te gaan. Ook is het onbekend ,
wie den Vierkanten toren en de benedenverdiepingen van den
ronden heeft gebouwd. Als het voor het eerst in de geschiedenis
der middeleeuwen wordt genoemd, komt het voor als een leen
van Bentheim en in het bezit der Heeren van Abco u d e . Vöör
Heer G i j s b r e c h t , die in 1300 aan Wijk stadsregten gaf, had
zijn vader Zwe d e r ’t bezeten en deze leefde ten tijde van den
Elect J a n v an Nas s a u , tusschen 1267 en ’88. Zweder schijnt
de zoon te zijn geweest van een’ Heer Gijsbrecht , die nog in
1268 leefde en de stichter van het kasteel kan zijn. Nadat de
graaf van Bentheim in 1328 zijn regten aan J a n v a n Di e s t
had verkocht, werd Duurstede van het Sticht in leen gehouden.
In het jaar 1407 stierf Heer Wi l l em van Ab c o u d e . Wrettige
zonen liet hij niet n a , maar zijn dochter J o h a n n a was met
J a n v a n Br e d e r o d e gehuwd. Na een avontuurlijk leven was
deze magtige edelman in 1402 als leekebroeder in het Utrechtsch
Karthuizers-convent getrokken en sedert hetzelfde jaar vertoefde