teekenis, de opkomst. van Tiel en later van Dordrecht gaf daar-
aan den doodsteek.
In 949 bevestigde keizer Otto III het bisdom Utrecht in ’t
bezit van alles, wat het bezat i/in de villa, eertijds Do r s t a d t ,
thans Wi jck genoemd.”
In later tijd behoorde het dorp Wijk met het kasteel Duur-
stede als een leen van het graafschap Bentheim aan de heeren
van Abcoude, en de zuilen uit hun wapeuschild prijken thans
nog in het wapen der stad. G i js b er t van Ab c o u d e schonk
in 1300, met toestemming van den bisschop, aan zijn dorp stede-
lijke regten. Ruim een eeuw later kwamen stad en kasteel aan
J a c o b van Ga e s b e e k , den erfgenaam der Abcoudes, die na
een’ bijna voortdurenden strijd met de Utrechtsche kerkvorsten
in 1449 deze zijne bezitting aan het Sticht moest afstaan. Sedert
hielden de bisschoppen menigmaal op het slot hun verblijf, tot-
dat Hendrik van Beijeren het wereldlijk gebied aan keizer Karel
overgaf.
Wi jk bij Du u r s t e d e is thans een stil landstadje. Schilderachtig
vertoont het zieh van den kant der Hoogstraat, met zijn
verwarde mengeling van witte huizen, roode daken, hooibergen,
tuinen, oude muurbrokken en brugjes, waarlangs het blaauw-
grijze water der voormalige stadsgracht rüstig voortstroomt. Schilderachtig
is ook het digte groen, waarin zieh de gekortwiekte
Rijn verliest, een weinig tijds nadat hij door den duiker onder
den zwaren Lekdijk is heengegaan. Fraaije riviergezigten zijn te
genieten van het balkon van het witte veerhuis en van den koe-
pel op den hoogen steenen muur, tegenover het logement van
v an B r umme l e n , ’t Is daar heerlijk zitten in den stillen morgen
of in den kalmen avondstond , terwijl de scheepjes met uitgespannen
zeilen langzaam afdrijven, of de sterke stoomboot een
gansche vloot of een reusachtig houtvlot stroomopwaarts sleept,
en de heuvels van Amerongen blaauwen in de verte, de groene
Betuwe met haar torens en dijken en boomgroepen en uiter-
waarden zieh voor ons uitbreidt. Overigens heeft Wijk een ruim
marktplein, eert aantal kromme en eenige regte straten, oude
huizen, met roode daken, trapgevels, witte, grijze en geele
muren, enkele flinke heerenhuizen van nieuweren stijl, vooral in
de Munt s t raat ; een groote, ten deele merkwaardige Hervormde
kerk, met zwaren, schoon gebouwden, maar onvoltooiden toren ,
een tamelijk nieuwe R. C. kerk, een stadhuis, welks deftige
gevel door een’ leelijken ijzeren trap is ontsierd, en een tamelijk
ouderwetsch gasthuis, met een koepeltorentje op het dak en geschoren
ceders op het voorplein. Wij hopen het belangrijke, in
die gebouwen te vinden, achtereenvolgens te leeren kennen. Maar
ons eerste bezoek moet de ruine gelden, den tröts en het uit-
nemendst sieraad der stad.
Op tweeerlei wijze kunnen wij er komen: öf door de Muntstraat,
aan wier einde een brug en een opening in een’ muur
den toegang van den kant der stad vormt, öf längs den zwaren,
voor een paar jaar nog aanmerkelijk opgehoogden rivierdijk. In
beide gevallen betreden wij eerst een vrij uitgestrekt, smaakvol
aangelegd plantsoen, onder welks hoog en trotsch geboomte de
bevolking der stad zieh gaarne verpoost. ’t Is een geliefde wandel-
plaats' voor volwassenen, een uitgezochte speelplaats voor kinde-
ren. Een bevallige waterpartij slingert er zieh doorheen en in
het midden verrijst op een rijk begroeid eiland de statige bouw-
val. Sedert het jaar 1769 versiert het geboomte, eerst als sterre-
bosch, later in 1852 als park aangelegd, den omtrek van den
bürgt. Voor dien tijd was ’t hier weiland, van oude vervallen
versterkingen uit den Spaanschen tijd omringd. Nog vroeger, toen
Duurstede bisschoppen en hooge heeren huisvestte, zullen hier
wel de tuinen niet hebben ontbroken, ter ontspanning en tot
onderhoud vän ’t burgtgezin, terwijl de nederhof of het voor-
werk aan de O. zijde van het kasteel was gelegen.