De grintweg leidt ons wel door een vriendelijk landschap ,
längs een welvarende hofstede, van net geschoren en goed onder-
houden hagen oinringd en voor ons rijst het donkere gewelf
eener statige eikenlaan, zoodat het ons ook hier aan afwisseling
niet zou ontbreken, maar wij voelen ons toch meer aangetrokken
door het bosch nevens ons en wij kiezen een zandspoor tus-
schen de dennen. De onafzienbare heidevelden, nog in de vorige
eenw onder de gemeente Gorssel te vindenzi jn grootendeels
ontgonnen. Ook hier treffen wij nog slechts enkele plekken aan ,
waar de erica bloeit en het witte voetpad zieh slingert over den
brninen, met purperen gloed getinten grond, en zelfs daar heeft
de heide haar gebied moeten afstaan aan berken- en eikenhas-
hout, om slechts een zweem van haar verloren heerlijkheid over
te houden. Schrale kampjes weiland, of stukjes bouwland, met
rogge of aardappels beteeld, wien de regenachtige zomer geen
nadeel was, vervangen hier en daar het hout, maar meest zijn
het dennen, die er groeijen. Rijzige stammen schieten op uit den
bemosten en met bruine naalden bezaaiden bodem, längs de
steile, ruigbewassen kanten der wilde zandwegen. Jonger plant-
soen laat zijn frisch groene, regt opgaande scheuten blinken in
het licht der zon, die ons heden — bij uitzondering in dit
jaar __ günstig is. Ginds laat een digt bosch even de muren
van een eenzaam landhuis doorschemeren. Soms opent zieh een
uitzigt door een breede, indrukwekkende dennenlaan op zwaar
en donker geboomte in de. verte. Eindelijk ontmoeten wij een
paar arbeiderswoningen, met hun akkertjes als in het bosch verloren.
De spoorbaan is nu niet ver meer. Nog een eindje zand-
weg, die er reeds eenigszins uitziet, of hij tot de bewoonde
wereld behoort, nog een fraai voetpadje längs hooge dennen en
onze vrijwillige omzwerving is ten einde. Wij komen uit tegen
den dijk, waarop de ijzeren sporen liggen, het zinnebeeid der
19äe eeuwsche beschaving te midden dezer stille bosschen, waar
niets ons aan de woelige, gejaagde wereld daarbuiten heriunerde ,
tenzij dan de wetenschap, dat velen dier slanke masten tot tele-
o-raafpalen opgroeijen en dat anderen hun aandeel zullen leveren
tot de paaltjes, die de afschutting van ijzerdraad längs den
spoorweg zullen dragen, terwijl de längste en zwaarste stammen
wel bestemd zullen zijn. om eenmaal, het onderste boven, te
verdwijnen in den weeken bodem, e n , voor altijd verborgen,
trotsche gebouwen te torschen, nederig en vergeten, maar on-
misbaar. En zoo dwalen onze gedachten uit de eenzame wouden
naar de bezige wereld en naar het rüstige opvoedingsoord, waar
wij dezen morgen vertoefden. Voor die wereld worden ook de
jongens van Mettray opgevoed. Daar ligt hun bestemming. Daar
zullen zij ook hun taak hebben te vervullen. Voor de meesten
zal ’ t in de rijen onzer werklieden een nederige taak zijn en
veel vertooning zullen zij er niet maken. Maar de maatschappij
kan hen niet missen. In de groote menschenwereld hangt alles
zamen en iedere jongen, die op Mettray teregt komt, is een
winst voor het geheel, waard, om er wat zorg en wat geld
voor over te hebben.
Ginds ligt het kleine Station G o r s s e l aan den grintweg, die
de spoorbaan snijdt. Wij zijn er spoedig längs den zoom van
het bosch en als wij de sporen zijn overgegaan, dan treden wij
de schoone beukenlaan binnen-, waar de sierlijke, voor eenige
jaren gebouwde R. C. kerk met haar ranke ..itorenspits prijkt
en een eenvoudige, maar nette herberg daar tegenover ons ge-
leeenheid geeit, nieuwe krachten te O O 7 verzamelen voor den verderen
togt.
ft Wordt inmiddels levendig bij de taveerne. Van den zand-
weg naast het huis gaat een stofwolk op, wapengekletter laat
zieh hooren, blanke geweerloopen schitteren. In den looppas
sneilen eenige tientallen krijgslieden toe op de weerlooze huizinge.
Vijandige bedoelingen hebben zij intusschen blijkbaar niet. Het
doel van hun’ vreedzamen aanval is de pomp. Lustig gaat de
slinger op en neer, klaterend stroomt het frissclie water. Geen
wönder, dat alles zieh daaromheen verdringt! Zij behooren tot
v n 15