72 gulden. Woonde hij daar buiten, dan kreeg bij niet meer
dan 2 pond en de koster genoot jaarlijks 4 Rijnsche guldens.
Dat. was zelfs bij de veel hoogere geldswaarde nog niet veel. In
het jaar 1597 was de bevolking aanmerkelijk toegenomen en
tegen het oude kerkje werd een nieuw bedehuis gebouwd, waar-
aan de Staten van Holland een glas met hun wapen voor de
somma van 42 gulden schonken.
De zware toren van den Briel ligt op geen’ zeer grooten
afstand voor ons, wanneer wij de dorpsstraat achter ons hebben,
en wisten wij niet, hoe ’t in landstreken als deze met de wegen
gelegen i s , dan zouden wij meenen, dat wij de eerwaardige stad
binnen körten tijd konden bereiken. Maar de dijk heeft zijn
grillige bogten, en dalen wij straks af in de vlakte, dan wordt
het niet beter. ’t Is niet zeer bemoedigend, reeds lang vooruit
te zien, hoe de witte grintweg in de groene velden er wel
op schijnt aangelegd, om de stad schijnbaar te naderen en dan
plotseling zoover mogelijk er van af te leiden. De riviergezigten
zijn daarbij ook verdwenen en het landschap wordt tamelijk een-
toonig. Ten laatste zijn wij toch vlak voor de wallen, de hooge,
gröene wallen, met iepen beplant en door een breede gracht
beschermd. Maar daarom zijn wij nog niet in de stad. Brielle is een
vesting en zoo gemakkelijk komt vriend noch vijand er in. Weer
buigt zieh de weg regtsom längs de gracht. Daar is de poort met de
lange brug. Binnen de poort gaat het weer linksom, längs den
voet van den wal en de tuinen en boomgaarden eener'achter-
buurt. Eindelijk vinden wij een breede straat, en aan ’t einde
daarvan een brug over een ruime binnengracht, met zware iepen
omzoomd. Wij zijn bij ’t hötel en hebben het eerste gedeelte
van onzen togt volbragt.
Een geschiedenis van den Briel te leveren, ligt niet op onzen
weg. Al k ema d e heeft reeds vrij wat geleverd, door van d er
S c h e l l i n g vermeerderd, en sederi eenige jarèn is de bekwame
archivaris, Ds. H. de J a g e r , onvermoeid bezig met het ver-
zamelen en uitgeven van bijdragen voor de kennis van het ver-
ledene der in vele opzigten. merkwaardige stad. Welligt vindt
zijne hand de gelegenheid, den rijken schat te ordenen en te
bewerken. Wij hebben slechts rond te zien en op te merken en
dat wij ’t onder zijn geleide kunnen doen, is een niet te ver-
smaden voorregt. Enkele herinneringen aan wat de stad heeft
doorleefd kunnen ons bij het doorwandelen ten goede komen.
De tegenwoordige stad Br iel le is eene vereeniging van twee
oude dorpen, wier parochiekerken op körten afstand van elkander
lagen. De naarn h e t Ma a r l a n d , nog door een deel der
stad gedragen, bewaart de herinnering aan een der beiden, dat
voor de geschiedenis weinig.belangrijks heeft, maar in de'letterkundige
wereld bekend is als de plaats, waar de voortreffelijke
middelnederlandsche dichter J a c o b van Ma e r l a n t eenige jaren
als koster heeft gewoond. Zijn gedieht Me r l i j n , door Dr. v a n
Yl o t e n naar het tot dusver ontoegankelijk geachte Steinfortsche
handschrift in 1880 uitgegeven, heeft hij hier omstreeks 1261
vervaardigd en opgedragen aan Heer Aelbrecht van Voorne. Ver-
loor hij later zijn ambt, naar het schijnt omdat hij voor groote
Heeren niet diep genoeg buigen wilde, en keerde hij naar zijn
vermoedelijke geboorteplaats Damme terug, zijn oude Hollandsche
vrienden was hij daarom niet vergeten. Zijn „juweelken” D e r
Na t u r e n Bl o eme droeg hij op aan Heer Nicolaas van Cats.
Was e r, even na het rnidden der 13de eeuw, te Maarland een
koster, dan moet er ook een kerk zijn geweest, al blijkt eerst
uit een’ koopbrief van 1331 het bestaan der St. Pieterskerk aldaar.
Onder de getuigen van Hugo van Voorne, in een oorkoude van
1230,, komen B ., H. en H. van Maerlant voor,' Hugh en Joh.
1 Althans bij v an Alkemade , 2i8Deel, bl. 2. Van d en Be rgb, Oor-
kondenboek 1 324, noemt alleen B. de Marland.