zoozeer de gedachten aan bezigheid en gewoel, dat de diepe stilte
van het landschap in zijn nabijheid haast drukkend wordt.
Terwijl de wagen een’ bruikbaren overweg zoekt, zitten wij
kalm en rüstig op den hoogen, met heideplanten begroeiden kant
van het zandspoor, dat zieh voor ons in het groen van elzen en
hazelaars verliest. Door hun' sluijer van bladeren wemelen de
zonnestralen en donkere kroonen van dennennaalden, door slanke,
roode stammen gedragen, verheffen zieh daarboven in de blaauwe
lucht. Digt bij ons glinstert een waterpoel, die scherp het struik-
gewas en de spichtige gras- en rietplanten en de vriendelijke
veldbloemen weerkaatst. ’t I s , of alles hier droomt en tot droomen
uitlokt. Daar ligt voor ons een eenvoudig landschap vol liefe-
lijkheid en vrede. Daar ligt achter ons een lang verleden, dat
fluistert van menschengeslachten, sinds eeuwen elkander opvol-
gende en levende in een’ maatschappelijken toestand, waarvan
wij geen denkbeeid meer hebben. Daar liggen onder ons, in den
bodem, nog onopgeloste geheimenissen, sprekend van een’ tijd ,
waarin hier een onmetelijke binnenzee golfde, wier raadselachtige
bewoners hun sporen in de leemlagen achterlieten. Al duurt het
eenigen tijd, eer de voerman ons weer bereiken kan, hier valt
het wachten niet lang. Hier wordt alles, wat. „haast” is, uit de
ziel van een’ mensch weggenomen. Bijna zouden wij schrikken
van de verschijning van onzen wakkeren bruine met het ligte
„Utrechtsche wagentje,” een verschijning, zoo weinig in over-
eenstemming met de beeiden, die hier zieh schemerend en bont
dooreengemengd komen' verdringen voor den geest.
De buurschap Ko t t e n , waarin wij zijn aangekomen, sedert
wij h e t Wo o l d hebben verlaten, herinnert althans in haar’
naam nog aan dit verleden. Wij denken aan de „kotten” , de
stülpen, door de „kotters” bewoond; wij denken aan den kleinen
man, die geen regt had in de Marke, maar als de boerenarbeider
dier dagen een hut met .een lapje gronds op het gewaarde erf
in gebruik had, aan den hoorige aan een der groote scholte-
goederen, die welligt zijn vrijheid,— zonder waarde, als zij met
armoede en onmagt gepaard ging — prijs gaf voor betrekkelijke
veiligheid en een tamelijk zeker, schoon dan ook hoogst bescheiden,
stukje brood. Thans zijn ’t weer vrije mannen en „kotten”
zien wij er ook niet meer, al zijn ’t meest kleine boerenplaatsjes
en eenvoudige woningen, die wij voorbij komen. De heide is
nog niet geheel ontgonnen en veel van het hout is geveld. Behalve
van den landbouw leeft hier de bevolking deels van de weverij
voor de Winterswijksche fabrikanten, deels van het maken van
klompen en wagenraderen, en met dien arbeid zien wij er velen
bezig. De natuur is er wat woester en de grond schijnt er wat
schraler, dan in het Woold, maar er is meer leven längs den
weg. Wij zijn digt bij de grens. Daar van verre onderscheiden
wij het grenskantoor. Ginds rijst uit het groote bosch het torentje
van het Duitsche Oed i n g , en nevens de „Hollandsche” scholte-
goederen, als E s s i n k en Me n s i n k met hun eikenbosschen,
zien wij ook tal van Duitsche boeren, over de ruime, golvende,
houtrijke vlakte verspreid. Koren- en boekweitakkers, weiden en
boomgaardetiv boomgroepen en hofsteden, door wilder landschap-
pen afgewisseld, geven aan dit gedeelte der streek een eigen-
aardige bekoorlijkheid. Het wordt dan ook van Winterswijk uit
tamelijk druk bezocht. De eenvoudige herberg van J a n n e t je
Me n s i n k , de eenige gelegenheid tot nitspanning in wijden om-
tre k , ligt aan den grintweg; zij -is met rijtuig gemakkelijk te
bereiken en op de banken voor het huis heeft men een liefelijk
uitzigt op het hooge bouwland aan de överzijde van den weg,
waarboven het zware hout eener aanzienlijke scholteplaats krachtig
uitsteekt. Yeel meer wordt intusschen het een weiniOg verder gOelegen
Oe d i n g bezocht, waar fraaije wandelwegen moeten zijn.
Zoo ver gaan wij niet, al overschrijden wij even de grens, terwijl
het paard in den stal zijn welverdiende rust geniet., gelukkiger
dan de viervoeters voor de lange, met boomstammen beladen
wagens, die in de zon en in het ongewenschte gezelschap van
zwermen vliegen stampend en kopschuddend hun rustuurtje slijten ,
terwijl hun geleiders van Jannetjes „vergunning” een dankbaar
gebruik maken.
Hier is ook het tolkantoor. Bijzonder volhandig heeft ver