handeld door Mr. Tadema', NijhofFs Bijdragen, Deel IX, bl. I l l e. v. In
die Bijdragen, Deel VII, bl. 1 e. v. zijn door Dr. Janssen eenige onnitgegeven
brieven van J o h. W i e r modegedeeld.
De spits van den grooten toren van het kasteel te ’s Heerenberg is nog
te zien op het plaatje in Cl a a s Bruin: Edeefsche Arkadia.
Betreffende de wipgalg vermeldt Slichtenhorst: »Hebben mede dese onge-
meyne vryheyd van een Wip-galgh te moeghen voeren, daer schoone goede-
ren toe zyn gegeeven om de kosten van ’t gericht te draeghen; ende welkers
bezitters eene iaerlyxe erkentenis, op de wyse van thins, moeten nt-keeren,
ende de zelve by versterf, als leengoederen, met zwaerdere heer-gewaeden
wederom inwinnen; hebbende dese erven den naetn van V r y - g o e d e r e n
en een byzonderen V r y - r i c h t e r . ”
P a d e v o o r t is thans een klooster. ’t Is een groot, wit huis, op verren
afstand zigtbaar.
Wi jnbe rgen was een zeer onde heerlijkheid, wier naam reeds in 945
bekend moet zijn geweest.
IN H E T L A N D V A N V O O R N E .
De oude heerlijkheid Voorne was in der tijd een uitgestrekte
en aanzienlijke bezitting, maar een zamenhangend geheel vormde
zij niet. Behalve uit eenige platen en slikken, bestond zij hoofd-
zakelijk uit een viertal, door breede stroomen van elkander ge-
scheiden eilanden. ’t Voornaamste was Oo s t v o o r n e , waar men
de hoofdplaats B r i e 11 e , benevens eenige dorpen vond. We s t -
voorne met de stad Goeree lag daar tegenover. Zuidvoorne
of Voorne over de Flakkee, bevatte de'dorpen Duiveland,
Meli s s a nt en H e r k i n g e n , terwijl eindelijk het door de
wateren zoo menigmaal geteisterde B omme n e d e , thans, voor
zoover het nog niet is ondergegaan, als een buurt der gemeente
Zonnemai re tot Zeeland behoorende, het vierde gedeelte der
heerlijkheid uitmaakte. Tot de Unie van Utrecht was Voorne een
gansch zelfstandig gebied, dat zijn eigen staten, wetten en geld-
middelen had en behield, ook toen het in het persoonlijk bezit
van regerende vorsten over Holland en Zeeland was overgegaan.
Hooge Heeren heeft het gehad. Reeds in 1103 komt een Hugo
van Voorne als getuige van den bisschop van Utrecht voor, en
een jonger zoon uit het eerste Hollandsche gravenhuis schijnt het
voor het midden der 1 2 de eeuw als zijn vaderlijk erfdeel te hebben
VII 21