te brengen in een ontluisterde lmidstreek. Komt een heerenhui-
zinge met haar bosschen onder den hamer, dan is er alle kans,
dat het huis gesloopt, het hont geveld wordt. Men reist in het
schoone jaargetijde, of men kiest zieh een buitenverblijf in rijker
door de natuur bevoorregt, in meer door de mode begunstigd
oord. Ook in de laatste jaren verdween om die reden reeds menig
prächtige of sierlijke Insthof en zeldzaam worden de landkastee-
len, waaraan herinneringen zijn verbonden en in wier nabijheid
nog het oude, eerwaardige hout — de lust des wandelaars —
is gespaard. De Betuwe is geen land om te wandelen, maar om
te loopen.
Tijdens ons vertoef te Wi jk bij Du u r s t e d e willen wij de
gelegenheid niet verzuimen, om ook een gewest te leeren kennen
, dat nog zooveel belangrijke overblijfsels uit de oudheid,
gepaard met eigenaardige schocraheden van het landschap, bezit
als het gedeelte der Betnwe aan de overzijde der Lek. Wij willen
de oude graafschappen K u i 1 e n b u r g en Bu r e n bezoeken,
de nog gespaarde kasteelen te Zoe l e n en te E c h t e i d bezien;
wij willen eenigen der welvarende en ten deele ook om hun
geschiedenis merkwaardige dorpen in dien omtrek in oogenschouw
nemen; wij willen het Betuwsche landschap doorkruisen. Maar
om den dag, dien wij er aan wijden kunnen, zoo goed moge-
lijk te besteden, verkiezen wij ditmaal een ligt tentwagentje
boven de vervoermiddelen, door de natuur den mensch geschon-
ken, en de wandeltogt wordt door een’ rijtoer afgewisseld. Te
wenschelijker is die maatregel, omdat de grillige zomer van 1882
ons dreigt met windvlagen en regenbuijen, op de onbeschutte
dijken en de open landwegen voor den voetganger weinig be-
geerlijk. Een kloeke dagmarsch onder een paraplui tegen den
wind in heeft in de Betuwe niet veel aantrekkelijks!
Reeds vroeg komt het rijtuig voor. Onze vriendelijke gastheer
en gids in Wijk, de heer Cr o o c k ewi t , schenkt ons ook
thans zijn geleide, om ons te dienen met zijn plaatselijke kennis,
al heeft de morgenstond heden geen goud in den mond. Graauw
is de hemel, een tergende motregen hult alles in vochtige nevelen
koud en grijs stroomt de rivier, naauwelijks teekenen zieh aan
den overkant de flaauwe onbestemde lijnen van den dijlc en het
boomgewas af. De wielen knarsen in het vochtige grint van den
veerweg en guur is het op de natte, slijkerige pont, die met
ons overgiert5, terwijl de golven klotsen tegen zijn boord en de ge-
spannen ketting trilt door de kracht van den stroom. Niet veel
herbergzamer is ’t öp den Betuwschen oever. Het wachthuisje
glimt van den regen. Doorweekt is de weg, waarlangs wij den
dijk bestijgen, door den breeden uiterwaard met zijn wilgen en riet-
pollen en waterplassen. De wind is opgestoken, de scherpe regen
snijdt in het aangezigt, telkens vormen zieh stroompjesin deplooijen
van het voetkleed, die straks als watervalletjes naar beneden störten.
Wij zijn regtsaf den dijk opgegaan, längs de laatste huizen van Rij s-
wijk. De kom van het. dorp laten wij links liggen. Als wij terug-
komen hopen wij het merkwaardige er van onder wat günstiger
omstandigheden te zien. Wij wanhopen nög niet. Daar zijn teekenen
in de lucht, die beterschap voorspellen en durven wij ons niet
vleijen met het vooruitzigt op een’ onverdeeld schoonen dag, tus-
schen de buijen zal de zon toch nog wel eens doorbreken. Zooveel
zien wij wel, dat de booge, smalle dijk door een rijk en schoon
landschap-voert. Krachtig groeit het geboomte, kloek en forsch wast
het koren op het veld, welig zijn hagen en boomgaarden, wel-
varend de hofsteden, waarheen de afwegen leiden , schilderachtig
de rieten daken van schüren en hutten en fraai de gezigten op
de rivier, die daar ginds längs de vette weiden en hooilanden
stroomt. Bij vriendelijken zonneschijn op een’ helderen zomer-
morgen rnoet het hier heerlijk zijn en öpwekkend de weelde van het
vruchtbaar oord! De slingerende weg brengt ons reeds spoedig
in de nabijheid van het dorpje Ra v e n swä a i , dat zoowel uit de
Betuwe als van den overkant overal herkenbaar is door zijn digte,
scherp .afgesneden boomgroep met het torenspitsje daarboven, als
een rotsachtig eiland in zee oprijzend uit de vlakte. Op tamelijken