vooruitzigt, om nog een’ geruimen tijd in de herberg te moeten
vertoeven, lacht ons te weinig a an, dan dat de keus niet zeer
spoedig bepaald zou zip. Aan de Sluis is nog even weinig te
te zien als dezen morgen en weldra zijn wij de brug over het
kanaal over, om den witten, kronkelenden grintweg op den dijk
te volgen. De rivier hebben wij op körten afstand regts. Aan
de overzijde liggen de vlakke velden van het eiland I tozen-
b ur g , met enkele hofsteden en boomen; daar boven rijst de hooge
toren van M a a s s lu is , een golvende rookwolk uit den schoor-
steen eener zeeboot wijst den loop van den Nieuwen waterweg
aan en in ’t verschiet schemeren de duinen van den H o e k van
Hol land. Ter linkerhand is ’t ruim en vruchtbaar polderland,
waar het jonge koren groeit, de frissche weiden groenen en enkele
stukken koolzaad hun helder geele bloesems laten schitteren.
Het donkere hout van Heenvliet begrenst voor een deel de uit-
gestrekte vlakte. Niet ver voor ons ligt Zwa r t ewa a l en gees-
tig komen de roode daken uit tusschen de witte vruchtboomen
en de grijze wilgen. ’t Is een eenvoudig, maar vrolijk en vriende-
lijk landschap, in rijken, reinen voorjaarsdos en in den glans
eener liefelijke lentezon. Stil is ’t op het land en stil op den
stroom. De akkers zijn bewerkt en vereischen voor ’t oogenblik
niet veel bemoeijing van menschenhand, de beweging op de rivier
heeft sedert lang niet veel meer beteekend en naauwelijks zien
wij een zeil boven den breeden waterspiegel uitgespannen. Wel
waaijen daar boven de huizen van Zwartewaal de vlaggen van
hooge seheeps masten, maar de vaartuigen, die ze dragen, liggen
thans in de haven. De visscherslui zijn blijkbaar te huis. Van
drukte aan den weg is ook geen sprake. Toch is T niet doodsch
of somber te midden der weelderige, ten nieuwen leven ontwaakte
natuur, waar het water straalt tusschen de wuivende biezen en
het witte, blinkende zand van zijn oevers, en over de velden en
boomgaarden de belofte van den zomerzegen ligt. En wat schilder-
achtige hoekjes zijn er aan den dijk, waartegen, als in een nest
van wilde doornhagen, de nederige huisjes liggen, over wier be-
moste rieten daken de vlierstruik zieh buigt, terwijl de hooge
wilgengroep de graauwe muren overschaduwt. Een land van dijken
en polders heeft ook zijn schoonheid!
De grintweg brengt ons midden in het dorp. Links wendt*
hij zieh tusschen een dubbele rij huizen af naar Br ielsch Nieuw-
land. Wij zouden door de v i e r p o l d e r s kunnen gaan en de
gemeente doorkomen, die in haar welgekozen wapenschild —-
een zwaard met negen penningen er nevens en den tienden op
de punt — de herinnering bewaart aan de in haar gevolgen ?oo
gezegende verrassing van den Briel en aan de wakkere daad van
den timmerman Rochus Meeuwszoon, die het Nieuwlandsche
sluisje open hakte en de Spaansche vendels door het water tegen
hield. Wij zouden dan echter een’ grooten omweg maken en al
is het land vruchtbaar en het dorpje welvarend, iets merkwaar-
digs zouden wij niet ontmoeten. Wij slaan dus regts om, even-
eens tusschen de digt ineengebouwde huizenreeks der lange dorps-
straat. Levendig is ’t aan de haven. Daar liggen de loggers, slanke,
kloeke vaartuigen, die allengs meer de oude hoekers en sloepen
verdrongen. Daar loopen visschers, vrouwen en kinderen af en
aan. Daar zijn Stapels touwen, netten, zeilen. Daar heerscht de
eigenaardige teerlucht, die behoort bij een plaats, waar schepen
worden uitgerust. De ligging van Zwartewaal is günstig en de
visscherij brengt er velen voorspoed.
Het dorp is rijk aan trapgeveltjes en puntgevels, hier en daar
met wingerdranken begroeid. Ook vruchtboomen zijn er over-
vloedig en in hun’ bloeitijd dragen zij ruimschoots tot versiering
van den omtrek bij. De straat is overigens wat eng en de huizen
zijn te digt ineen gebouwd om een’ onverdeeld aangenamen in-
druk te weeg te brengen. ’t Gelijkt meer op een stuk van een
landstadje, dan op een landelijk dorp. Geheei aan het eind, be-
neden den dijk, door een’ breeden gordel van bloeijende vruchtboomen
omringd, ligt de kerk met een hoog koor. Dat hoogere
gedeelte is eigenlijk de oude kerk, naar men zegt, in het be-
gin der 13de eeuw gesticht, toen zieh hier op den dijk een schäme! e
bevolking had gevestigd. Rijk was het inkomen van den pastoor
niet. Woonde hij in de pastorie, dan trok hij 12 ponden, d. i.