hunne hand en hier voor Oostburg stootten zij het hoofd. Het
overigens weerlooze plaatsje was met eenige veldwerken versterkt
en daar binnen voerde kolonel L e d e l, pas uit Indie terugge-
keerd, het bevel over een paar honderd Soldaten, ’t Was „een
kolfje naar zijn hand” had prins Frederik gezegd en aan hem
is ook grootendeels het behoud van Zeeuwsch-Viaanderen t e danken.
Maar de bevolking hielp wakker mede. Op 22 October werd
hier een sterke bende blaauwkielen gestuit, en ook toen zij den
_ gjsteii | mej. wej goOO man, den aanval hernieuwden, werden zij
door soldaten en burgers met groot verlies teruggedreven. Daar-
door bleven ook Aardenburg en Sluis behouden. Ter zijde van
den weg wijst Piet ons de graven der gesneuvelde Beigen. Ledels
portret kunnen wij zien op ’t stadhuis en het monument ter
zijner eere op het kerkhof, waar hij 22 Junij 1835 begra-
ven werd.
En nu zijn wij te Oo s t b u r g , een groot dorp of een klein
stadje, met eenige straten, waarvan eene tot een lang markt-
plein is verbreed, met een onbeduidend, min of meer antiek
raadhuis, dat een klein torentje draagt, een vrij aanzienlijke
Protestantsche kerk, door zware steunbeeren gesterkt en met een’
koepeltoren versierd, een kleine R. C. kerk, waar indertijd de
Waalsche gemeente zamen kwam, en eenenieuwe, groote Roomsche
kerk in aanbouw. Zooals Oostburg thans is, i s ’t een nette, blijk-
baar welvarende plaats, waar niet veel van te zeggen is. ’ t. Is
eens vrij wat meer, inaar ook vrij wat minder geweest. Eens
was zij een bloeijende koopstad aan een’ breeden zeeboezem, hoe-
wel door Noormannen geplunderd en door burgertwisten beroerd.
Door sterke wallen omringd en door een’ geduchten burgt ver-
dedigd, had zij twee groote kerken en een aantal kloosters. Maar
ook hier kwam de tijd van verval. De waterweg verlandde en
vergeefs werd beproefd, door kunstmiddelen daarin te voorzien.
Gentenaars, Engelschen, troepen van Maximiliaan bragten er
plundering en brand. In 1500 moet het „een erbarmelijk nest”
zijn geweest; in 1583 werd het verlaten, naar het schijnt door
de inwoners zelven verbrand. De magistraat week naar Ylissingen,
de kerkeraad naar Sluis en zöover was ’t met Oostburg gekomen,
„dat de wolven uit de put op de markt kwamen drinken.” De
gansche omtrek lag overstroomd en slechts hier en daar stak
een stukje grond boven kreeken en poelen uit. Priris Maurits
nam in 1604 den puinhoop in bezit. Hij maakte er een sterkte
van. Een gedeelte der oude stad, waar de burgt en de groote
St. Bavokerk, met haar merkwaardige grafkelders, hadden ge-
staan, werd buiten de nieuwe omwalling gesloten. Maar Oostburg
was herboren. De ruine der St. Eligiuskerk werd eenigs-
zins hersteld, maar in 1631 stortte de toren in en het gebouw
werd onbruikbaar. Weer opgetimmerd, raakte t in 1714inbrand
en all een de muren bleven staan. De tegenwoordige kerk, wier
toren op een stuk van het oude koor is gebouwd, is dus slechts
een schamel overblijfsel van het overoude bedehuis. Van handel
en scheepvaart was geen sprake meer, maar de herdijkte polders
waren vruchtbaär; als markplaats kreeg Oostburg eenige ver-
maardheid en als middelpunt eener rijke landstreek geniet het
tegenwoordig een’ niet onbeduidenden voorspoed. Bij een verleden
als het zijne hadden wij geen regt, er gedenkteekens, ouder
dan de 17äe eeuw te verwachten,' en is het afgedaald van de
hooge plaats, die ’t voor eeuwen innam, „een ellendig nest zal
niemand het meer noemen, als hij zijn flinke heerenhuizen, nette
winkels en burgerwoningen ziet. Van de wallen en vestingwerken
is geen spoor meer te vinden.
Schooner weg dan dien wij voorbij Oostburg inslaan, hadden
wij nog niet gehad. ’t Gaat over een hoogen, breeden, digt be-
lommerden, kronkelenden dijk, die telkens de fraaiste gezigten
te genieten geeft. Ter linkerzijde zijn t weer ruime polders,
rondom in het geboomte gevat. Regts kronkelt het Häf, nu eens
achter hagen, elzen en esschen verscholen, dan weerhelder blinkend
tusschen de groene zoomen en ook aan den overkant is t een
vrolijk landschap met akkers en boomen. Op den grintweg wisse-
len koele schaduwpartijen den gouden gloed van het door de
breede kruinen der iepen stroomend zonlicht af. Alles straalt van
leven, blinkt van vruchtbaarheid. Eigenaardig is het tafereel, als