34 DE SCHELMSCHE WEG.
baron van Pallandt, eigenaar van het terrein der opgravingen,
is verkregen. De wakkere gravers uit het gehucht d en Im b o s c h ,
die ook den vorigen keer het werk hebben gedaan en er slag van
hebben verkregen, zijn ter plaatse bescheiden. Behalve de chef
der expeditie en de wandelaars met pen en potlood, zijn van
Rozendaal tegenwoordig de predikant v an We s t r h e e n e en
de.heer N. S t e y g e rwa l d , uit Velp de gepensioneerde generaal
der artillerie de Vi l l e n e u v e en uit Arnhem Mr. J. W. S t a a t s
E v e r s , lid der Prov. Staten en directeur van het stedelijk Museum.
Dr. P l e y t e , burgemeester Nai r a c van Barneveld, de provin-
ciale archivaris v an R i e m s d i j k en de schilder Apo 1 zijn tot
hun en ons leedwezen verhinderd.
Wat vooruitgang zien wij in de natuur, sinds den tijd toen
wij het laatst hier waren! Wat hebben zieh de bladeren ontplooid
en met wat rijken dosch heeft zieh het geboomte gekleed! Maar
ook, menig uitzigt en doorkijkje is thans door het loof wegge-
nomen en menig boschpad toont zieh in gansch ander licht.
i Gaat längs den S c h e lm s c h e n weg, eerst over Rozen-
daalseh gebied, dan achter de böschen van An g e r e n s t e i n en
längs de hooge boomgroepen van Ya l k e n h u i z e n , waar wij
op den Apeldoorn sehen straatweg uitkomen. Vervolgden wij den
Schelmschen weg, die regtuit doorloopt, dan mogten wij niet
verzuimenzijwaarts afteslaan naar de diepe vallei, waarin wij
een poetische waterkom onder hooge stammen tusschen het hak-
hout verborgen vinden. Deze wilde en eenzame boschpartij,
wier nabijheid de wandelaar längs den weg niet zou vermoeden,
is onder den naam van d e n Wa t e r b e r g bekend. Vroeg in het
voorjaar, als de bladeren nog niet zijn uitgegroeid, is de kom
echter beter te overzien en reeds in de Meimaand is van het
eigenaardig schoon er van iets verloren gegaan. — Wij slaan den
hoek om, längs de bij de Arnhemmers welbekende uitspanning,
die. eertijds een vereenigingspunt der valkeniers moet zijn ge-
weest. Het Arnhemsche stadsbosch blijft ons lang ter zijde en
als het ten einde is , dan zien wij van verre in de heide de
bouwvelden en boschjes van het gehucht T e r l e t , als een oase
HET TERREIN DER OPGRAVING. 35
in de woestijn. Yolgens een oude kaart stond hier de galg van
Rozendaal, het symbool der hooge heerlijkheid, en in de ge-
schiedenis van Gelderland is de nederige buurtschap niet onbe-
kend. Op een reis van Hattem naar Arnhem, die destijds over
Terlet ging, kwam hertog Reinald IV hier aan, om van daar als
een doode naar Rozendaal te worden gebragt. Door een plotse-
linge krankheid overvallen, stierf de wakkere vorst, op een on-
misbare maar onaanzienlijke plaats, een’ roemloozen dood.
De breede, lijnregte zandweg, die den onzen snijdt, is de oude
Ko n i n g swe g , door Willem III aangelegd. Van het huis te
Dieren liep hij regt op Ede aan. Een weinig voorbij den Koningsweg
verlaat een zandig spoor ter linkerzijde den straatweg. Dwars
door de heide , hier en daar tusschen beuken en berken, leidt
hij in een goed uur naar Delen. Dien hebben wij noodig. Wild
en woest is het landschap; alleen van verre vertoonen zieh huizen
en boomen, ’t Zijn de meerendeeis nieuwe boerderijen van Schaers-
be rg en. Overigens alles wildernis. Eigenaardig is de breede uit-
holling in den grond, die wij voorbijkomen en over een aanmer-
kelijke uitgestrektheid met het oog kunnen volgen. ’t Schijnt wel
de drooge bedding van een’ voormaligen rivierarm. In matigen
draf of in stap gaat het voort over de hobbelige baan, in het
spoor vcl kuilen en gaten en grintsteenen. Eindelijk weift zieh
het frissche groen eener beukenlaan over ons pad en de plaats
onzer bestemming is bereikt. ’t Was bij het omzetten van den
grond voor den aanleg dezer laan, jaren geleden, dat een menigte
scherven van aardewerk voor den dag kwamen. Er werd destijds
niet op gelet, maar de overlevering bleef toch bewaard en kwam
ten laatste den heer Kraijesteijn ter oore. Dat gaf hem aanleiding
tot de eerste welgelukte opgraving, waarvan de vruchten in het
Leidsch Museum worden bewaard. Wij komen er op den naoogst.
Zie, daar staan reeds de mannen uit den Imbosch. Zij maken
front met de geschouderde spaden. „Wij hebben er al een” , klinkt
het bemoedigend. Inderdaad, zij hebben er al een, en een fraaije
goedbewaarde urn is het! Een groote veldkei ligt er in. Voor-
zigtig wordt de vondst ter zijde gezet, om straks, als wij te huis