brak er en velerlei verwarring en strijd bleef niet uit. Maar niet
de regeeringsvorm alleen of bovenal onderging belangrijke wijzi-
gingen. De bodem zelf was het tooneel van menig verandering.
Water tot land gemaakt; land in water verkeerd; dat is de door-
gaande geschiedenis. Zeeboezeras opgeslijkt, rivierarmen verland,
koopsteden met diepe waterwegen en ruime havens tot landstadjes
vernederd, nietige stroompjes tot geweldige rivieren aangewassen,
vruchtbare velden met bloeijende dorpen, kasteelen en kloosters
verzwolgen, straks weer polders ingedijkt, en weer overstroomd,
en weer gewonnen. De kaarten zijn natuurlijk verschillend van
waarde. Er zijn er van de grootste naauwkeurigheid; er zijn er,
die de middeleeuwsohe toestanden meer naar historische gegevens,
dan naar plaatselijke opnemingen voorstellen. Maar ook deze laatsten
zijn voor ons doel niet zonder beteekenis, al mögen zij in bijzonder-
heden niet te vertrouwen zijn. De loop der oude dijken, de rigting
van waterpoelen en meertjes verspreidt nog vrij wat licht over
de gesteldheid der landstreek in een’ tijd, waaromtrent geen ge-
lijktijdige kaarten zijn te raadplegen.
Wanneer wij den Atlas met al die kaarten, platen, portretten,
plattegronden en wat dies meer zij sluiten, is de indruk niet weinig
versterkt, dat wij een gewest met een zeer rijke en zeer belang-
wekkende geschiedenis gaan bezoeken. Maar hoe gevoelt zieh uw
gids in Zeeuwsch- Viaanderen ook overstelpt door het besef van
de moeijelijkheid zijner taak! Welwillende vrienden van dat goede
land, ingenomen met zijn voornemen om het wat beter aan zijn
landgenooten te leeren kennen, hebben hem een menigte bouw-
stoffen verschaft en aangewezen. Welligt zou hij er door in staat
zijn gesteld, een tamelijk volledige en in bijzonderheden afdalende
geschiedenis van Zeeuwsch-Vlaanderen er uit optestellen. Maar dat
ligt geheel buiten het bestek eener „wandeling” . Uit de overrijke
stof moet hij trachten te kiezen, wat van algemeen, wat alleen
van plaatselijk belang is. Den een’ zal hij te weinig geven, den
ander te veel. En wat nu het land zelf aangaat, afgezien van
geschiedenis? Steden die belangrijk zijn — geweest, dorpen,
welvarend maar zonder veel beteekenis, dijken, polders, hofsteden;
zal het hem gelukken, daarvan een schets te leveren,
die de wandelaar in de huiskamer met genoegen en belangstelling
lezen kan?
De stoomboot naar Br e s k e n s verlaat de haven van Vlissingen.
Welk een waterplas! Regts ligt de open zee en op körten afstand
van ons krullen zieh haar schuimende golven. Ter linkerzij, land-
waarts in, strekt de breede rivier zieh uit zoover wij kunnen zien.
Driemasters draagt zij en reusachtige stoomers. Op de sterke deining
rijst en daalt ons vaartuig en wij kunnen ons voorstellen, dat er
op den overtogt naar Breskens wtel eens toi aan Neptunus betaald
wordt. Ook laat het zieh denken, met hoeveel moeite en gevaar
de reiziger derwaarts kon hebben te worstelen in te dagen, toen
slechts roeiboot of zeilschuit hem overbragt. Maar minder gemak-
kelijk maken wij ons vertrouwd met de gedachte, dat in Willebrords
tijd nog maar een nietig riviertje Zeeland en Viaanderen scheidde
en zelfs nog in 1058 de monniken uit de abdij van St. Wynox-
bergen bijna droogvoets over d e Ho n t e — thans deze Wester-
Schelde ! — kwamen. Reeds terstond ligt hier een bladzijde open-
geslagen van die geschiedenis, die ’t verhaalt, hoe magtige stroomen
vloeijen, waar eens land is geweest.
Maar ook, hoe zee en rivier, na eerst de landen te hebben
overstroomd, weer hun eigen werk verwoesten en onophoudelijk
voortgaan land te vormen, kunnen wij reeds aanstonds zien,
wanneer wij voet aan wal zetten. Het dorp Breskens met zijn
verlaten fort ligt nog een heel eind ver. Er is een haven, maar
daarin is bij ebbe meer slib dan water en de schuitjes liggen er
op het drooge. De boot komt niet verder dan tot het einde van
het zeer lange hoofd en als wij over dien breeden dam dorp-
waarts wandelen, dan overzien wij een groote, grijze vlakte van
slijk en zand, aan den zeekant zieh aansluitend bij den zwaren
dijk. Bij vloed loopt zij onder en dan stuiven de golven op tegen
de palen en steenglooijingen van het hoofd, maar iedere vloed