den eersten graaf van Rochfort, zijn de benedenkamers gebouwd,
terwijl uit het voorhuis, onmiddellijk naast den ingang, een trap
naar de bovenzaal en de daaromheen liggende vertrekken leidt.
Hier is een afbeelding van koningin Maria bewaard. Behalve een
fraai koperen deurslot met de gekroonde letters W. R. (William
Rex) is er niets merkwaardigs meer op het huis, dat na het
uitsterven der graven van Rochfort, in 1830 aan den laatsten
graaf van Athlone en na den vroegen dood va,n dien 22jarigen
edelman aan zijn zuster lady El i s a b e t h , de tegenwoordige
eigenaresse, kwam.
Prins Frederik Hendrik sehonk het huis en de heerlijkheid nog
'bij zijn leven aan zijn natuurlijken zoon Frederik, die reeds ge-
ruitnen tijd voor zijn huwelijk met Amalia van Solms geboren
moet zijn geweest. De wakkere „Zuilestein” , een tijd lang goe-
verneur van zijn’ neef prins W illem s tie rf den heldendood bij
de verdediging van de Gr e v e n b r u g bij Woerden in het nood-
lottig jaar 1672. De vijand zond uit eerbied voor zijn’ moed het
lijk aan den prins, die het in de kerk van Leersum begraven liet.
Vruchteloos zon men daar echter naar eenige herinnering aan den
vriend en krijgsoverste van „koning Willem” zoeken. Frederiks
zoon W i l l e m verwief den titel van g r a a f van Ro c h f o r t omzijn
dapperheid in den slag van Landen, in 1693. Hem vooral heeft
Leersum veel te danken. De derde Heer van Zuilestein, tweede
graaf van Rochfort, sneuvelde in 1710 in Spanje, en de heerlijkheid
kwam aan zijn’ broeder, den Heer van W aij e s t e i n , Wiens
afstammelingen meest in Engeland hun verblijf Melden.
Zuilestein heeft fraaije bosschen en statige beukenlanen. Wij
mögen er ons echter niet te lang ophouden, want het Station
Driebergen ligt nog op grooten afstand en de stoomtram rijdt
nog niet naar Doorn. Zullen wij van den Wijkschen wagen, die
ten vijf uur dat dorp doorrijdt, gebruik maken om den ons reeds
bekenden weg te bekorten, dan kunnen wij niet veel tijd verliezen.
Alleen van verre kunnen wij dan het schoone huis Bro ek-
h u i z e n zien, aan het einde der lange, breede laan, die door
de bosschen heen regt op de oude ridderhofstad aanloopt. Wie
niet aan het uur gebonden is, beklaagt zieh den omweg, längs
het huis met zijn prächtig bordes en door het zware hout niet.
Welligt heeft hij ook gelegenheid zieh te overtuigen, of de
doopvont uit de Darthuizer kapel nog altijd achter de oranjene
is te vinden. Misschien stijgt hij ook op naar het witte monument
op den heuvel, naar
»Nellesteins gepleisterd graf.”
En zeker bezoekt hij de welbekende herberg op den Dart-
huizerbergV waar het uitzigt zoo rijk is over bosch en heide,
maar waar in de laatste jaren toch wat te veel hout is gevallen.
Van het eertijds vermaarde landgoed d eH o o g s t r a a t vmdt
hij niets dan eenige bosschen, de palen met den naam en de
plaats van het huis. Over ’t algemeen is de weg van Le e r s um
naar Doo r n niet onaangenaam, vooral niet, als men gedurig
wat ter zijde kan afwijken, maar in schoonheid en belangnjkheid
moet hij toch onderdoen voor menig anderen, waarop bij dit
ons uitstapje onze voeten stonden. En onwelkom is ’t ons niet,
wanneer wij in een der logementen van Doorn voorloopig den
wandelstaf neerleggen. Was onze togt ditmaal meer aan geschiedems
en oudheid dan aan natuurgenot gewijd, aan natuurschoon was hij
toch geenszins arm, en belangrijk was hij om wat uit ouden tijd
ons oog mögt voorbijgaan.