
H R Y V I N G E v a n
148 B E S C
De zelve Dichter vertoont het ons
nog klaarder in de io Elegia, zynMin-
narcs by Amymone vergelykende.
&ualis Amymone fiais erravit in agris
• Cum premeret fummi verticis urna
comas.
Dat is>
Aïs Amymone eertyds door dorßige Akkers
dii)aalde\ 1
En met een lcruik op Y hoofd verkwikkend
•mater haalde.
Dus worden de Dogtcrs van Danaus*
om water te putten uitgezonden,envan
een Satyr na geloopen, doe door Nep-
tnin ontzet en verkragt, verpeeld.
Ook ipreekt onzeïaaftgemelde Dichter
in ’t 3 e Bock., en in de. 8e Brief uit
Pontus , aari Fabius Maximus , van die
wyfe der Vrouwen, in Tomos water op ’t
hoofd dragende:
Femina pro lana Cerealia munera frangit
Suppofitoque gravent vertice portât a-
quam.
Dat is na onze uitbreiding:
volk , niet wel te vertrouwen, en ras Verder
tot nieuwigheden genegen zyn, zullenaardder
wy in *t verhaal der Amboníche Saaken
ovcrvloedig zien, en klaar befpeuren ren hoe’
hoe dienftig het is,dat zy zomtydsecnsmenhen
De Tomitaanfche Vrouw
hetweven^
O f bandelen van. viol, geneert ficb maar
alleen
Met koom te maalen, engefmind daar heen
te.fmeven y
Om water op haar hoófd te dragen
voor 't gemeen.
En dat het warer haalen, en putten,
àl een oude hft der jonge Dogters, zelfs
der aanzienelykfte* was, leeren ons be-
halven Rebecca, ook Rachel, en de dogters
van Jethro, die haar vee na ’t water
dreeven, ook zién w y , 1 Sam. p: 11.
dat Saul de Dogters vond , die uitgin-
gen om water te putten, dat ook zeker
van haar, alzo ik daar van geen andere
leefe, moeft gedragen worden.
Veel andere gefchiedenifTen leeren
ons., dat dit van ouds een werk der
Dogters'was* Arrianus L . 2. fpreekt
in de Hiftorie van Gordius , Midas Va-
der , van een Dogter, die na de fontein
ging. ;.Uyt dû overblyfelen van Jg. Fabius
Piïïor blykt iets, dat daar nafweemt,
-alzodaar.gezegt word, dat Rhea , vol-
gens een valigeftelde gewoonte , na
welke deDóchtcrs water voor de offer-
handen moeftèn putten , uitging na de
- fontein, die in ’t bofeh van Mars was.
Het zelve zegt Titus Livtus van de Dogter
van 2"xrpejus, welke het Capitool
van Tdtius verlofte.
Dat de Amboineefen een wiipeltuurig
bezogt worden* Wy zyn door hun inban(i.elen
de ecrfte tyden dikwilsingevaargeweeftmoet•
van ovcrvallen,en vermoord te worden,
waar van ons veel zaakén zullen voor*
komen.
Men moet hen ook niet veel fcheläen,
maar veel cer vleyen, hen wel en vrien*
delyk handelen, met geen fwaare boe-
tens drukken, maar nu en dan hen lie-
ver een fmal geichenk doen , dat bc-
vonden is by verfcheide voorvallen van
groote nuttigheid te zyn , behalven dat
dit door haar Edclheden ook van tyd toc
tyd (gelyk uytSchryvens in’tjaar 168 3.
dcnv'ip.July, en in ’t jaar .1686. den
ttfi Maart , blykt) emttig belali is.
Ook komen alle de bevelen hunner E-
dclheden, (eenige weinige ontrent de
Hitoeefen uitgezondert) daar op uyt,
dat men hen vriendelyk handelen,recht
doen, en niet drukken, nog uytmerge-
len moet , maar heri ,. als zy voor de
Compagnie arbeiden, 1 ftuiver , en 1
pond ryft, dog aan Vellingen werken-
kende 3 ftuivers, en z pona ryft, daags
geven, en die op Boero hout kappen ,
4 Ryxd. ’s maands betalen zal. -
Gelyk wy de Amboineefen als zeer
bygeloovig belchreeven hebben, "alzo©
moeten wy zeggen, dat zy ook niet al- ; ,
leen fterk voorde toovery-zyn, enfchoon
zy zulke geflagten , die voor Tooveraars
beroemd zyn, haaten, egter alle daar
te huis zyn,om verborgene zaakendoor
Toovermiddclen na te vorfchen, of iet
groots, ’t zy in gevallen van liefde, of
andere, daar door uyt te werken.
Aan den Roodenberg is een Moorfch 'Sterke
Pricfter , die de naam niet alleen van Neiging
veele verborgene zaaken, van wat aard voor de
zy mögen zyn, te können ontdekken,?^ver'
maar daar ook verfcheide bocken toej^ c"
heeft , dieik gezien , en uytgefchree-
ven, maar, gelyk al die dingen zyn, zeer
onnoofel, en alleen bfcqüaam bevonden
heb, om de blinde menfehen,nog meer
zand in de oogen te werpen. Ik karidie
boeken toonenj dog wil denLeefer niet
ophouden met pruUen,daar niet terwc-
reld 'goeds in is.
Ik heb ook meerendeel bevonden Den
(gelyk dat van ouds her alzo Was), datVrou-
dit quaad méeft : onder,'de vrouwen g f 1"
heerfcht, die ’er meeft van praaten, ® r ;*
lichft àan gelooven, endemiddelen, ’C ‘
zy om diefftal, ’t zy om Zaaken van hai
re minnaryen, na te vorfchen, opfpeu*.
ren 3 dingen die alle haaren oorfpronk uyt
een fwak verftand É en gebrek van oor1,
dcel, hebben.
Men
A M B O
r-Men leeft by de ouden ook meeft van
Tpavereffen. Circe en Medea hebben
Zig daar door by de nakomelingen be-
roemd gemaakt. Indien wy zouden zeggen
, Wat die twee vroulieden al w q u *
ners „-door hare Tooverkonft verricht
hebben, zoo moeften wy eengrootdepl
van Homerus Odyffea, of Ulyfles-om-
fweivingen, en veel uit Ovidius hier in-
lafleq,-aat ons te verre van ons beftek
y.ervoeren zou, en dat wy liever tot een
werk van cen andren aart, als dit, zul-
Ipjk.QKCrhouden.. Theocritus heeft; een
ituk gemaakt, waar in hy een Toove-
res yßpr den dag doet komen. Virgilius
fchynt dit in zyn Herders-zangen na te
volgen , en Ovidius L . z. zyner Minne-
diebten fpreekt mede van een oude kol,
die ’t bea befchouwen moeft.
In.- de H. Schrift leeft men van de
Tpoveres, pf liever waarzegiler, van
JLydw: y uit al het welke blykt, dat .dit
meer een werkje. van vrduwen , dan
wel van mannen, van ouds geweeil,.en
dierhalven onder de Amboineefche en
andre.Gofterfche. vrouwen niet nieuws
inaaf al een oud zeer is..
Dog zoo men dit werk van de Xoot
very der Inlanders eens in den grond in-
Ziet:, beftaat het meeft,. of in liftige be-
driegeryen, en in deze.en gene lubtile
wyi«i yan imand bedektelylc tevergifti-
genj, waar van ook de Tooveryen der
ouden veel hären oorfpronk hadden. Het
i&daar van waarfchynelyk, datdeLXX
Overzetters, ’t grondwoord .Exod. zz.
18. door <Peep[ucK8s,. dat. is vergiftigers,
gelyk dat woord eigentlyk bcceekent,
pverzetten; Hoewel M. Petitus in zyn
Atrifche wetten, na Eufiathius over het
; Boek van Homerus Odyfßa, aan-
merkt, dat de <p«ppw«io/, by de ouden
' eigentlyk dienden, om de ontfondiging,
en reiniging over een dooden.,. of een
doodilag, te doen. -
Ditvcd Dog de gemeenc betcekenis van
dat- woord is een vergiftiger, hoe-
wel men in later tyden daar door ook
jmand, die Medecynen,. ’t zy goed,
Zy -quaad, in ’t gemein gaf, heeft beginnen
te verftäan, gelyk ook^ cpdp^äHov
zo wel een geneesmiddel, als vergift,
beduid. Hier van daan komt het ook., dat
deGeneeskunde eenige tyd met deTo-
very onder een vermengt is , om dat
zig. de Tooveraars veel van vergift
bedienden. Het woord <p«p(/.«jwc bete-
kent ook een Magus , die van ouds
een wyze was, die dekragten dernatuur-
kunde kende, dat nadefnand misbruikt
wierd, om eenTooveraar, en fwarten
konftenaar, te kennen te geven. Ver-
mits nu die wyzen (onder welke de
Chaldeen van ouds wel de eerfte, en
iecr beroemd waren) veel dingen uit
I N A.
©p Ycr- göügen
den loop der gefternten doór de Magia
Naturalis, die net zoo uitviekn, waar
van de rédènen dé gemeene man niet
begrypen kan, en hCm T 00very gelc-
keiiij voorzeidén, 20 deed hén deon-
kunde * en veibaaftheid eindelyk zulké
wyzen, die men anders ook waarzeg-
gers noemen kon j Tooveraars noemen¿
Hier van lcomt fyapiutvlu Apoc. 18:23. in
de betcekenis vdn töovery voor.
.Gelyk dit. nu by de ouden Was* alzo
heb ik bet in den grond ook by deze
Oofterlingen bevonden;
Als wy van de huwelyken, bruid-
fchat i en minnaryen, der inlanders handelen
, zullen ons mogelyk béwyfen van
dit vergiftigen Vck>rkomen. Dog, oni
hier egter een voorbeeld te geven,
moet men weten, dat de Mooren niet
alleen zeer net cn rein op hunne graven
zyn, maar die ook als voor Heilig hoii-
den, en zelve door niemand, en voor
m van geen Chriiienen, Willen örithei-
ligt hebben.
Het gebeurde op zekeren tyd, datSeldfaätri
een Heer van aanften, op zulken graf bedd ‘et
ftaande, en daar op zyn water willende
maken, van een vriend, die de gewoonten
der Mooren wel keride, gewsrirfchout
wierd, dat hem dit qualyk zoü konnen
bekomen. Hy, daar medelacchende,
kreundè. zieh .hier niet aan, maar ging
met zyn voornemen voort. 1 Niet lang
daar ma waterde hy niet dan bloed, eri .
quam kort daar aan te fterven. De on-
kundigen zeiden , dat hy door de Mooren
betoovert, dog ik zegge, dat hy,
óf door een vergiftigen damp, die van
dat graf door ’t water opfteeg, of op
eenige andre, wyfe, door hen vergeven,
en daar door geftorven is. Ik heb twee
of drie jaaren daar na op dit grafgeftaan 3
dog, my is niet quaads ontmoet, om dat
ik niets deed, Waarom men my qualyk
kon handelen 3 oordeelende, dat men
niemand behoòrt aanftoot té geven, en
dan zulken gevaar licht myden kan.
Ook gelooven deze inlanders* dat
men imand betooveren kan, wanneer
men zeker beeid van hout , of Gabba
Gabba, gemaakt, met eenige priemen
doorfteekt, vaft (teilende, -dat dit zulk
eenen fchrikkelyk inwendig plagen zal :
grollen, daar de ouden al mede voi af
waren, en hoedanig Althéa, die mede
tooverkundig was, de Ledematen van
hären Soon Meleager befworen zou hebben,
gebruikende daar toé cen beeid,
dat zy met priemen doorftak, waar door
zyn ingewand (zoo Ovidius L. 8. fab.
IV. van zyn Herlchepping zégt) invuur
en vlam flondt.
Gelyk wy bevorens zeiden, dat de Hani»
Amboineefen zeer luy en traag zyn, al- werken
zoo betoonen zy dat ook met de ftuk-Jer Atö“
ken*boinefen,