In hun opvatting omtrent het „mijn en dijn” verschillen de stammen zeer;
sommige stellen eerlijkheid op hoogen prijs, andere minder. Het menschelijk leven
heeft weinig waarde voor de Negers; een mensch meer of minder komt er niet zoo
heel erg op aan. Daardoor komen moorden veel voor ; daardoor zijn menscbenoffers
u it politieke of religieuse beginselen niet zeldzaaam.
Het is wel opmerkelijk, dat bij de Negers en andere natuurvolken de zedelijkheid
in omgekeerde. verhouding staat tot de volledigheid der kleeding, zoodat de geheel
naakt loopende stammen, zoolang zij buiten vreemden invloed bleven, zedelijker
waren dan de best gekleede volken.
De geringe phantasie der Negers verklaart misschien ook hun talent en zin, om
vreemdelingen na te volgen. Zelf iets scheppen doen zij niet, doch wat zij van
anderen zien, kunnen zij spoedig nadoen. Vreemde talen leeren zij in körten tijd.
W a t zij geleerd hebben op bet gebied van kunst, blijft echter steeds hetzelfde; zij
bootsen eenvoudig na, zonder zelf iets te wijzigen of te verbeteren. In dezen karak-
tertrek ligt de verklaring van het feit, dat door hen geen uitvindingen werden gedaan ;
dat, zoolang geen vreemde invloed zieh deed gelden, elk bedrijf en handwerk onver-
anderd bleef.
Als een gevolg van het reeds' genoemde gemis van verbeeldingskracht heeft de
religie geen ontwikkelde mythen bij de Negers. Toch is het onjuist, van een
fetischisme als algemeene religie der Negers te spreken. Bij de Raffers o. a. is de
fetisch onbekend ; bij hen bestaat een vereering der voorouders. Hoewel de mythologie
onontwikkeld is, speelt het tooverwezen daarentegen bij de Negers een groote rol.
Tooverdokters, waarzeggers en dergelijke wonderdoeners meer vindt men overal in
grooten getale. Niet zelden bezitten zij zelfs grooten invloed.
Hoewel de Negergodsdiensten nog geenszins völdoende onderzocht zijn, om er met
juistheid over te kunnen oordeelen, blijkt toch, dat schier bij alle stammen het geloof
aan een oudsten en hoogsten God onder den een of anderen vorm terugkeert. Deze
bekümmert zieh evenwel niet om de menschen, doch er staan onder hem een groot
aantal geesten, die zieh in boomen; steenen, enz. vestigen (fetischen) en door ge-
schenken günstig gestemd moeten worden. Dat er bij velen een geloof aan de
onsterfelijkheid bestaat, blijkt ook uit de menschenoffers, bij de begrafenis van aan-
zienlijke Negers gebracht.
* * *
Op grond van de talen is men er toe gekomen, de Negers in twee hoofdgroepen
in te deelen, nl. in Bantu-voIken en Sudan-Negers. Wij hebben op pag. 12 er
reeds op gewezen, waarop de samenvoeging der Bantu-Negers berust. Deze onder-
scheiding heeft verder nog dit voordeel, dat zij een tamelijk scherpe grens heeft en
tevens ten naastebij een scheiding tusschen hoogere en lagere cultuur aanwijst. Men
mag echter niet uit het oog verliezen, dat hier evenmin als elders u it de taalgrenzen
een nauwere ethnographische samenhang of scheiding valt af te leiden.
Wij hebben de grens tusschen de Bantu-Negers en de Sudan-Negers op het
kaartje (zie pag. 8) geteekend.
Deze indeeling, die nog veelal gevolgd wordt, heeft ongetwijfeld in enkele opzichten
een goeden grondslag, doch brengt aan den anderen kant volken bij elkander, die in
levenswijze veel van elkander verschillen. Daarom wijzen Ratzel en Vierkandt op
een andere indeeling, die meer van het maatsehappelijk leven der bevolking uitgaat.
Zij ondersebeiden volken met een vaste-woonplaats, die hoofdzakelijk van den land-
bouw leven, zooals de meeste westelijke Negers en die in het binnenland, en de
veehouders in het zuiden en oosten.
De herdersvolken komen in vele opzichten met elkander övereen; hun leven en
werken, hun gedachten en droomen ontwikkelen zieh op denzelfden grondslag; de
werken hunner beschaving,. de kring van hun denkbeeiden, hebben gemeenschappelijke
karaktertrekken. Deze verwantschap in het leven der herdersvolken gaat zelfs tot
over de grenzen van het werelddeel. Bij de oude Ariers was evenzeer het wel en
wee der kudde het hoofdohderwerp van de gedachten des volks, als dit nog
thans bij de Raffers het geval is, en zooals men dit eveneens kan zien bij de
veeboeren in de beschaafde landen van Europa.
Waar nu in een werelddeel een gelijksoortig klimaat, een gelijksoortige bodem-
gesteldheid over een uitgebreid gebied de veeteelt tot het hoofdbedrijf maken,
zullen ongetwijfeld dezelfde oorzaken ook invloed uitgeoefend hebben op de ras-eigen-
aardigheden, sagen en mythen, zoodat zieh' ook hierin eenige ’ overeenkorrist vertoont.
Van 6° Z.Br. in Oost-Afrika zuidwaaarts tot Zuid-Oost-Afrika toe, vormen de
Bantu-stammen een verbinding van herdersvolken en krijgslieden, die zieh scherp
ontwikkeld heeft. Ten noorden van deze lijn tot 5° N.Br. vindt men drie verschil-
lende volken-groepen in betrekkelijk smalle gebieden naast elkander, die alle drie
denzelfden cultuurvorm bezitten. Het zijn de Hamietische Galla's en Somali’s in het
oosten, daarna de stammen der Massai-Schuli-groep (Wakuasi, Turkana, Suk, Lango,
Schuli) en verder zuidwestelijk de B a n tu ’s (Wanjamwezi’s, Waganda's en Wanjoro’s).
Deze volken, van verschillende afkomst en met verschillende talen, zijn toch in
ethnographisch opzicht zeer na aan elkander verwant. Al deze volken zijn herdersvolken
van hetzelfde voorkomen, die zooveel punten van overeenkomst hebben, dat
men ze, door elkander geplaatst, enkel door taal en huidkleur kan onderscheiden.
Al deze volken hebben een krijgsorganisatie; van de Nubiers tot de zuidelijke Raffers
vindt men geen boog en pijl, doch schild en speer, wat op een militair karakter
wijstl In de inrichting van het leger, u it ongehuwde mannen bestaande; in de
ontwikkeling van een krijgsliedenaristocratie en in. den krijgsmansdos komen deze
volken hoofdzakelijk met elkander overeen. Het begraven in de veekraal komt bij
alle Afrikaansche herdersvolken voor.
De echte ontwikkeling der veeteelt had in Oost-Afrika plaats, waar van de zuidspits
tot de midden-Nijl uitsluitend veehouders wonen, terwijl zij in den Sudan, ten zuiden
der Sahara, dwars door het werelddeel voorkomen of de heerschappij hebben. ln
Zuidwest-Afrika moeten ook de Herero’s en in zekeren zin de Nama’s hiertoe gerekend
worden. Sommige dezer stammen verachten den landbouw; andere beoefenen enkel
en alleen den landbouw, om zieh het allernoodigste te verschaffen, doch de veeteelt
wordt als een luxe beschouwd. De talen der eerste volken zijn rijk aan woorden,
die aan het vee zijn ontleend. Hoofdzakelijk bezitten zij runderen; verder komen
als huisdieren geiten, varkens, schapen, honden en. hoenders voor. Hun liefde voor
de runderen maakt, dat deze volken, hoe sterk ook op vleesch en vet belust, zelden
een stu-k vee van de kudde slacbten, of het moet zijn bij feestelijke gelegenheden.
Liever wachten zij den tijd af, dat een rund den natuurlijken dood sterft of den
dood nabij is. Zoo komt het, dat hun kudden voor een gedeelte u it oude dieren
bestaan, die wegens gemis van graslanden bij droogte van honger moeten omkomen.
Het schaap is meer slachtdier, dat bij de offers meestal geslacht wordt. De geiten,
die zeer talrijk zijn in de streken ten noorden van den aequator, worden zeer
verwaarloosd. Het varken is van de Europeanen in het land doorgedrongen.
Het vele melkgebruik vormt inzonderheid een hechten band tusschen de Negers
en het vee. De melk is het hoofdvoedsel van de runderhoudende volken en velen,
zooals de Massai’s, versmaden naast melk en vleesch elken plantenkost. De melk
wordt bijna alleen in geronnen toestand gebruikt; kinderen ziet men de melk ook
rechtstreeks uit de uiers zuigen. Het melken wordt als een hoogst belangrijke zaak
beschouwd, dat bij de Negers alleen aan de mannen geoorloofd is (bij de Hottentotten
aan de vrouwen).
Nevens de melk is ook het bloed een zeer geliefkoosd voedsel, dat bij de veelvuldig
voorkomende zoutarmoede dient, om de spijzen iets bärtiger te maken. Bovendien
schrijft men daaraan een groote voedende kracht toe. Het bloed wordt verkregen door
een soort van'aderlating van het vee. Het wordt alleen of met versehe melk gedronken.
De volken in het binnenland en die van West-Afrika vinden in den landbouw een
hoofdbron van bestaan en maken het grootste gedeelte der bevolking uit. Met veel
vlijt wordt het land bebouwd, hoewel zij zieh alleen van primitieve werktuigen
bedienen. De vrouwen verrichten hierbij hoofdzakelijk den arbeid. Daar bemesting
met excrementen niet plaats vindt, wordt de grond weldra uitgeput en moet men
telkens van woonplaats verwisselen. .
De oorspronkelijke en meest verbreide veldvruchten zijn gierstsoorten en boonen.