ONDERGANG DER KOSA’S. FINGO’S.
een inval te doen, waren wreed teleurgesteld. Aan eilende en armoede was de
bevolking ten prooi; sommige stammen stierven feitelijk van lionger. De tooneelen,
die thans volgden in het Kafferland, zijn niet te beschrijven door hun afgrijselijkheid.'
Ziekte en hongersnood waren oorzaak, dat een talrijke bevolking op natuurlijke wijze
werd weggerukt; ook op andere wijze stierven er geheele menigten. Yijftien tot
twintig geraamten werden later dikwijls ander een boom gevonden, de plaats
aanduidende, vvaar ouders en kinderen van uitputting bezweken waren, toen de laatste
straal van hoop verdwenen was.
Een onafgebroken stroom van uitgeteerde schepsels stortte zieh in de Kaapkolonie,
de meesten jonge mannen en vrouwen, doch ook vaders en moeders, op hun rüg
half stervende kinderen dragend. Daar vroegen zij voedsel aan de boerenwoningen,
en zij vroegen niet te vergeefs. Tusschen de eerste en de laatste dagen van 1857
had het Britsche Kafferland een vermindering in bevolking van 105,000 tot 38,000.
Ongeveer 57,000 personen wareD omgekomen of verstrooid. Doch tusschen de Kei-
en de Bashee-rivier was de sterfte nog grooter dan in Britsch Kafferland, omdat
daar geen hulp werd verleend en geen gelegenheid tot vluchten was. Het aantal
personen, die in een jaar aan beide zijden van de Kei-rivier omkwamen, bedraagt
op zijn minst 25,000, doch wordt door anderen tweemaal zoo hoog geschah
Op deze wijze heeft heit bijgeloof een graf gedolven voor de eens zoo mächtige
Kosa-stammen. Want sedert deze gebeurtenis was de macht van het volle voor goed
verbroken. De Kosa’s zijn sedert verspreid geworden in de oostelijke districten der
Kaapkolonie, terwijl duizenden in dienst gingen bij de Boeren of als dienstboden in
steden en dorpen een middel van bestaan zöchten. In het oosten der kolonie
werden hun hier en daar locaties geschonken. Onderscheidene grondeigenaars gaven
aan een aantal Kaffergezinnen op hun bezitting een verblijf, waarvoor zij huur
moeten^ betalen en werkvolk verschaffen, als het noodig is. Deze noemt men „private
locaties”. Het Gouvernement heeft deze onder inspecteurs geplaatst en gaat de
vermeerdering er van tegen. Door deze locaties zijn in sommige districten ten westen
der Visch-rivier groote stukken gronds, vroeger door Blanken bewoond, in werkelijkheid
voor dezen verloren gegaan.
| Het ontvolkte Britsch Kafferland werd thans weder gekoloniseerd door in de
Kaapkolonie uitgekozen personen, die boerenplaatsen van 700 ä 800 morgen tegen
een kleine erfpacht verkregen, maar op voorwaarde, dat zij krijgsdienst moesten doen.
Zij vormden een macht achter de Kaffers. In 1859 werden hier een groot aantal
(meer dan 2000) boerenarbeiders uit Noord-Duitschland door contract met het
Gouvernement als kolonisten geplaatst. Dezen, aan weinig weelde gewoon, spaarzaam
en vlijtig, zijn hier, in körten tijd in goeden doen gekomen; zij bleken kolonisten bij
uitnemendheid te zijn voor dit land. Thans grootendeels door Europeanen bevolkt,
werd in 1865 Britsch Kafferland bij de Kaapkolonie ingelijfd.
De overgebleven Kosa’s onder Kreli waren nog half onafhankelijk en hadden een
afwisselend lot. Doch onderlinge twisten en oorlogen verontrustten het nog onafhan-
kelijke gedeelte der kuststreek, alsmede de Bantu-bevolking der Kolonie, en in 1878
moest Kreli voor goed toegeven. Een kleine locatie werd hem aangewezen in
Elliotdale, waar hij zijn verdere levensdagen sleet.
% * *
In bovenstaand verhaal hebben wij ook de Fingo’s genoemd (zie pag. 233).
Een enkel woord over dezen stam is voldoende, omdat de Fingo’s geen belano-rüke
rol gespeeld hebben. . J
De Fingo’s waren ontstaan u it de kleine stammen der Amongwone’s en Zizi’s, die
aan de Tugela.gewoond hadden en voor Chaka’s benden naar het zuiden vluchtten.
Vermengd met Fekani’s, die door dezelfde oorzaken verstrooid waren, hadden zij als
slaven onder de Kosa’s gewoond en werden zij door dezen Fingo’s genoemd, wat zooveel
als honden of „arme menschen” beteekent. In 1835 verlieten deze Fingo’s ten getale
van 16,000 het land der Kosa’s en verkregen zij van de Engelschen woonplaatsen ten
oosten der Groote Visch-rivier. Zij trokken partij van den strijd der Engelschen
tegen de Kaffers, om hun vrijheid te herwinnen. Degenen onder hen, die het niet
durfden wagen, het juk der slavernij af te schudden, vielen grootendeels als offers
FINGO’S. PONDO’S. TEGENWOORDIGE TOESTAND. 2 4 3
der wrake v.an hun heeren, om voor het vertrek der anderen te boeten. Toen Hintza
op deze versehrikkelijke h'andelwijze gewezen werd, antwoordde hij: „het is immers
niets! Kan ik Kj^et mijn eigen honden niet doen, wat ik wil?” In 1875 bedroeg
het aantal in d£?v Kolonie ± 75,000. Het groötste gedeelte der Fingo’s gaat op
Europeesche wijze gekleed en heeft half en half Europeesche zeden aangenomen.
Landbouw en veeteeft zijn hun hoofdbronnen van bestaan en zij leveren een groot
aantal huiden voor den, uitvöer. Zij hebben wegen aangelegd, kerken en scbolen
gebouwd en zijn gedeeltelijk, doch niet allen, Christenen geworden. Zoo naderen de
Fingo’s in vele opzichten d$ Blanken meer en meer en gaat in hen de naturellen-
stam onder.
De Pondo’s maakten een anderen Kafferstam uit, die door Chaka’s oorlogen verontrust
werd. In 1844 trachtte het Britsch gouvernement een krachtigen Pondostaat te
vormen en gaf daartoe aan het ppperhoofd Faku de beschikking over al het land
tusschen de rivieren Umtata en Umzikulu. Deze poging mislukte echter ten eenenmale,
want het land aan de kust was dqor tal van gevluchte volksstammen bewoond.
Voortdurende twisten verstoorden er de rust en Faku stond het recht op een
gedeelte van zijn land af aan Natal en later aan de Kaapkolonie. Doch onderlinge
verdeeldheid had onrust en onzekerheid ten gevolge, waardoor de Pondo’s ook in het
overgebleven Pondoland hun zelfstandigbeid verloren. In 1894 werden de Pondo’s
bij de Kaapkolonie ingelijfd. Hun aantal zal* ongeveer 150,000 bedragen.
* * *
Wij zullen de geschiedenis dezer stammen niet verder nagaan. De toestand wordt
voldoende gekarakteriseerd, als wij zeggen, dat onderlinge twisten der hoofderi en
stammen aanleiding gaven tot Britsche tusschenkomst, die wel met onzekere politieke
inzichten gevoerd werd, maar er toch toe leidde, dat successievelijk alle stammen
aan het Britsche gezag werden onderworpen (zie pag. 110),
Zoo is de macht der naturellen in oostelijk Zuid-Afrika gebroken en dringt de
Britsche invloed er overal dieper door. De bevolking werd verplaatst en vermengd.
De hoofdbevolking wordt nog altijd gevormd door de Bantu’s van verschiffenden
stam, waartusschen zieh Europeanen gevestigd hebben. De Europeanen in dit land
zijn Gouvernements-ambtenaren, zendelingen, handelaars en Boeren.
Hoewel de politieke vrijheid heeft opgehouden, hebben de opperhoofden der
naturellen nog altijd gr.oote rechtsmacht. Zij worden als ambtenaren beschouwd en
hebben salarissen, waardoor zij de tusschenpersonen zijn, die de bevolking beheerschen.
Dit stelsel schijnt het gemakkelijkste te zijn, om het Europeesche gezag te handhaven.
Door de inboorlingen wordt een belasting betaald, bestaande in tien Shillings per
ja a r voor elke hut. Het Gouvernement zorgt voor orde door een sterke politiemacht;
het rieht zendelingenscholen op en legt wegen aan. De handelslicentien en de invoer-
rechten zijn een andere bron van inkomsten voor de regeering.
Nu er rust en orde in dit schoone en vruchtbare land is en de vreeselijke
menschenslachtingen hebben opgehouden, neemt de bevolking snel toe. Er is over-
vloed van voedsel en niets belemmert de vermeerdering van bevolking. De
oorspronkelijke stameigenschappen verdwijnen langzamerhand of slijten a f onder den
invloed van het geregeld bestuur.