en van achteren een dichte bundel van deze sieraden nederhangt en de schaamdeelen
bedekt. Aan dit laatste wordt echter geen groote beteekenis gehecht, en voor enkele
tientallen jaren waren de Blanken in Natal zoozeer er aan gewoon, de Kaffers
geheel naakt te zien loopen, dat zelfs de in Europa opgevoede dames daarin spoedig
niets aanstootelijks vonden.
Ook de volwassen meisjes en vrouwen dragen dergelijke gehörten, welke bij hen
veelal met glazen en metalen paarlen zijn versierd, en de laatsten hebben daarover
nog een halve, zacht gelooide runderhuid, welke om de lendenen geslagen wordt,
zoodat zij to t de knieen afvalt.
Bij siecht weer en in de meer zuidelijke streken, waar het kouder is, heeft men
den langen huiden-mantel te r bedekking des lichaams, De vrouwen der hoofden
hüllen zieh somtijds to t de voeten toe in een half toga-achtig kleed, veelal van
Europeesch fabrikaat.
De vrouwen der ICosa’s dragen een opperkleed, dat 6m den hals bevestigd wordt
en op een Spaanschen mantel gelijkt; gehuwde vrouwen bij dezen mögen zieh niet
zonder een bijzondere borstlap van leer of gevlochten boomschors vertoonen.
Sandalen worden alleen bij
grootere tochten gedragen.
Bij de Bechuanen vindt
men niet die aanstootelijke
naaktheid der Zulu’s. Zij. be-
dekken de geslaehtsdeelen
met een lederen omhulsel, en
de vrouwen dragen to t dat
doel een paar voor- en achter-
schorten, in den regel ver-
scheidene over elkander, waar-
van de onderste, met lederen
franjes en glaspaarlen versierd,
enkel de geslaehtsdeelen be-
dekken, terwijl de bovenste
tot de knieen afhangen.
De meisjes dragen tot een
zekeren leeftijd enkel de
onderste schaamschort. Alle
andere kleederen dienen to t
verwarming of tot sieraad,
en worden in de hut, evenals
bij zomerhitte, afgelegd. De
hoofdzaak bij hun kleeding
is weder de karos. De armen
dragen een karos, enkel van
A B T IE E L E N VAN D E K L E ED IN G , 2 E N 3 Z I J N . VBOtTWENSCHOBTEN.
een huid vervaardigd; de rijkeren daarentegen duurder pelswerken van jakhalzen,
springhazen en wilde katten; de aanzienlijksten van luipaarden en andere prächtige
dieren. De groote mantel wordt altijd gedragen met de hären naar binnen.
In de bewerking van de huiden to t kleeding heeft de Kaffer een groote kunstvaardigheid
verkregen. Onderscheidene reizigers verhalen, dat zij uitstekende bontwerkers
zijn. Het bont der Kaffers, zelfs dat, wat zij van een stijve, stugge ossenhuid
bereiden, is zoo zacht en buigzaam als zijde, en zelfs als het doornat geweest is,
droogt het op zonder hard en stijf te worden.
De • wijze, waarop zij de huiden bewerken, is uiterst eenvoudig. Als een Kaffer
bijv. een koehuid moet bereiden, roept hij eenige vrienden te hulp. Zij gaan zitten
in een kleinen kring, leggen de huid in het midden, schrapen haar zorgvuldig af,
en rekken haar in alle richtingen u it door met alle macht er aan te trekken en
h aar over de knieen te halen. Dit werk is een liefdedienst, en onder druk praten,
zingen, rooken en snuiven, wordt het volbracht. Hierdoor maken zij hun taak
aangenaam. Was dit niet het geval, dan zouden zij het werk liever aan de
v rouwen | overlaten.
Als de huid voldoende gerekt en gekneed is, nemen zij bundels vleesehpennen,
die veel op naalden gelijken en door koord verbunden zijn; zij plaatsen deze bundels
loodrecht op de huid, en rollen de naalden tusschen de handen heen en weder. Op
deze wijze worden de vezels der huid verscheurd en wordt er een soort van nop
op aangebracht. Daarna wordt de huid körten tijd gelooid met een stof, van de
acacia afkomstig, die veel sneller werkt dan de eikenschors bij ons.
. Hoewel elke Kaffer eenige kennis bezit van het bereiden der huiden, vindt men
bij hen toch enkelen, die daarvan bijzonder veel werk maken en daardoor uitmunten
in het vak. De mantels, door dezen gemaakt, zijn dadelijk op het eerste gezicht reeds
t e , onderscheiden van die, welke door leeken in het vak zijn bewerkt. Bij groote
mantels, van onderscheidene veilen
samengesteld, worden deze
zoo aan elkander gelegd, dat zij
in de kleuren afwisseling vertoonen
en een patroon vormen, alsof
de huid van een dier afkomstig was.
Handschoenen draagt de Kaffer
natuurlijk niet. Maar toch worden
groote mantels soms met
eenige aanhangsels verlengd, om
de handen te kunnen beschütten.
Wanneer de Kaffer zieh met zijn
mantel bekleedt,' slaat hij het
bovenste gedeelte om, teneinde
aldus den kraag te vormen, keert
de harige zijde naar binnen, grijpt
met elke hand een dezer uitsteek-
sels, en werpt zieh den mantel
om de schouders. Zoo worden de
handen tegen koude beschut en
is het bovenste gedeelte des
lichaams geheel bedekt.
In hun keuze van versierselen
treft men bij de Kaffers een
'groote overeenkomst in smaak
aan. In hoofdzaak bestaan deze
versierselen uit lcoralen en knoo-
pen, door koorden of riemen om
h e t lichaam of aan de kleederen
gedragen. Koralen, die door den
handel in overgroote hoeveelheid
en in allerlei kleuren. en vormen
in hun bezit komen, worden
in kwistigen overvloed aan het
lichaam gehangen. Doch in kleur v e b s i e b s e l e n d e b k a f f e b s , 6 e e n b a d s c h b a p f e b .
zijn zij ten zeerste aan de mode
onderworpen. Koralen, die niet met de donkere huid een schilderachtige tegenstelling
vormen, wil de Kaffer niet, hoe kostbaar zij misschien ook mögen zijn. Donkerblauw
is bij hen niet geliefd, terwijl licht hemelsblauw in groote gunst staat. De koralen,
waarin wit en rood is, hebben de meeste waarde. Alles, wat schittert en glinstert,
wordt bij de Kaffers hoog geschat.
Dit geldt slechts in het algemeen, want, zQoals wij zeiden, de mode, bij de Kaffers
is zeer veranderlijk. Versierselen, die het eene jaar groote waarde hebben, zijn
misschien het volgende jaar niet gezöcht. Met deze omstandigheden moet de Europeaan
rekening houden, als hij handel dry ft met de inboörlingen.
Glinsterende vingerringen en haarnaalden behooren tot de gewone versierselen.