den Sudan ons het best bekend is, weten \vij betrekkelijk nauwkeurig, wanneer
vreemde volken daar binnendrongen. Doch daar hier de zone ligt, waar Hamietische,
Semietische en Negerbevolkingen elkander ontmoetten, vonden er processen van
ethnographische vermenging plaats, die eigenaardige, ingewikkelde volken-complexen
te voorschijn riepen. Daarenboven is het hoogst moeielijk, om hier in absoluten zin
van inboorlingen te spreken. De Sudan was altijd het meest opene land der a a rd e ;
daardoor drongen hier volken binnen, van welke de geschiedenis geen melding maakt.
Door deze volkenvereeniging in den Sudan vindt men hier vele ethnographische
elementen van verschillende afkomst naast elkander, gedeeltelijk versmolten, doch
ook gedeeltelijk op zichzelf staande. Vooral de cultuurtoestanden van allerlei natien
vindt men hier door elkander geschoven. In het zuiden en aan de kust van Opper-
Guinea vindt men overheerschend de Neger-bevolking, die naar h'et noorden meer
in gemengde rassen, lichter gekleurd, overgaat. In de heidensche- volken van Darfur,
Baghirmi en Haussaland vindt men vertegenwoordigers der Neger-volken, terwijl de
beste exemplaren der roodachtige Fulbe’s en de Arabieren Kaukasische trekken
vertoonen. Doch tussehen beide Staat een nog veel talrijker mulatten-bevolking, van
gemengd ras, en met bovenal Negerachtige trekken. De bevolking van Bornu kan
zeer goed als een type van dezen worden aangemerkt.
Niet bij al deze stammen is tatoueering algemeen in gebruik; ook de wijze van
tatoueering verscbilt. Nu eens loopen een drietal insnijdingen van de slapen over
de wangen naar beneden, dan weer bedekken körte litteekens met kleine tussehen-
ruimten het voorhoofd van slaap to t slaap, of ziet men een enkele snede van het haar
of over het voorhoofd tot den neus. De Gaberi’s en Sonrhay’s verwijderen een
snijtand boven en onder; de Sara’s twee. Lippendoorboring komt niet voor. In de
neusvleugels worden nog versierselen gedragen, doch niet in den tusschenwand.
Hoewel in een gedeelte van den Sudan de Islam werd aangenömen, is dit bij
vele stammen toch niet meer dan een uiterlijk vernis en blijft het heidendom met
zijn fetischisme en geloof aan water- en luchtgoden nog in den boezem des Volks
voortleven. Op Vele plaatsen kan men te midden van Mohammedanen en zelfs onder
dezen nog echt Negerbijgeloof vinden.
Slavenjachten en slavenhandel zijn nog vaste instellingen in de Sudanlanden.
Toen Overweg er bij den Scheik van Bornu op aandrong, dat deze den slavenhandel
zou afschaffen, antwoordde de Scheik doodleuk en koel, dat hij dan ook geen geweren
meer noodig zou hebben. Eerst wanneer een district door slavenjachten ontvolkt is,
begint de verovering van een dergelijk gebied. Deze gruwel heerscht nog in den
vollen zin des woords in den Sudan en werpt een donkere schaduw op het dünne
vernis der beschaving.
De kleeding bij de Sudan-volken is overal, waar eenigszins beschaving doordrong,
Arabisch-Moorsch, met kleine variaties. De beenbekleeding is ru im ; om het boven-
lichaam wordt de tobe gedragen, een ruim hemd met wijde mouwen, in den regel
uit smalle strooken katoen van een hand breedte samengenaaid, Dit kleed wordt met
allerlei ingewerkte figuren op de borst versierd. De kleur van het kleed is blauw of
wit. De zijden hemden der aanzienlijke vrouwen zijn rijk versierd. Als voetbedekking
dragen de rijken schoenen naar Moorsch model, van rood of geel geitenleer gemaakt
en van zijden borduursel voörzien. De ärmeren gaan barrevoets of dragen eenvoudige
Sandalen van buffelhuiden. Zilveren arm- en beenringen, halssnoeren met echte en
valsche paarlen, barnsteen en agaat, zilveren ringen met aangeregen kralen of
stukken edelkoraal in een der neusvleugels, dit zijn de meest gebruikelijke sieraden.
De mannen loopen doorgaans blootshoofds; alleen de Kanembu’s hebben een tulband-
achtig nationaal hoofddeksel. Het is Negernatuur, dat de glad geschoren schedel
uren lang zonder nadeel aan de zonnestralen kan worden blootgesteld. De aanzienlijke
vrouwen dragen een halvemaanvormige zilveren plaat als haarversiersel.
In het algemeen zijn de hutten meest van leem en steen gebouwd. In Darfur
vindt men de bijenkorfvormige hutten het verst van het noorden. De bouw der
steden draagt over ’t geheel een Negerachtig karakter en heeft niets Arabisch. De
steden worden door een krom en onregelmatig kronkelend net van voetpaden door-
sneden, die längs de kleine huizen voeren, welke in de schaduw van het geboomte
staan. De landbouw heeft nog geheel het Negerkarakter behouden. Wel dragen
katoen, indigo, enz. Arabische namen, doch hieruit mag men nog niet een Arabischen
oorsprong afleiden. De eigenaardige verbreiding van den rijstbouw in West-Sudan
doet echter meer aan Arabischen invloed denken, terwijl die in Centraal-Sudan
ontbreekt. Een goed ontwikkelde landbouw is onder den statenvormenden invloed van
den Islam, ondanks de nomadische elementen der bevolking, de grondslag van een
goed ontwikkeld economisch leven in de door de natuur rijk gezegende deelen van
den Sudan geworden. De dichtere bevolking, de ijver en zorg, de grootere steden en
de betere bebouwing van het land hebben van den Sudan ten W. van het Tsad-meer
een cultuurlandschap gemaakt. De Islam heeft meer dan een nieuwen geloofsvorm
in den Sudan gebracht, en misschien hadden de aanhangers en verbreiders van den
Islam nog meer invloed dan de Islam zelf, vooral op de materieele ontwikkeling.
Onder de landstreken van Afrika vormt de W est-Sudan een afgesloten geographisch
individu, welks door de geographische ligging en door de gesteldheid des bodems
aangewezen levenslijnen zieh in de richting der parallellen ongestoord uitstrekken.
Van de woestijn in het noorden a f vindt men er achtereenvolgens de volgende
zonen: de woestijnzone, de grenszone van granen en knolgewassen, van den boter-
boom, van oliepalmen, den kolaboom en van de dichte vegetatie. Deze zonen volgen
elkander op in richting N. — Z., en een gevolg hiervan was, dat het verkeer zieh
in meridionale richting moest ontwikkelen. In deze richting ontstonden ook de
volkenbewegingen en vermengingen.
Het uitgangspunt der statenvormingen van West-Sudan was het dorp, niet de
stam\ het bewustzijn van stameenheid ontwikkelde zieh langzamerhand. Overal is
de stam verdeeld in dorps-staten; het dorp is de cel van den Staat en tegelijkertijd
de primitieve Staat. Door bekwame, eriergieke personen of onder vijandelijken
invloed werden meer dorpen tot een groot geheel van hooger orde vereenigd, dat
een aanzienlijke uitbreiding kon erlangen en zieh over talrijke dorpen kon uit-
breiden. Dit is de menigvuldigst voorkomende statenvorm in den Sudan. Een
dergelijke Staat kan homogeen wezen, als de deelen van denzelfden aard zijn, doch
ook heterogeen bij elkander gevoegd, slechts door een lossen band verbonden. Van
beide levert de Sudan voorbeelden.
Wij zullen ons thans met de belangrijkste afzonderlijke volksgroepen en staten
van den Sudan nader bezighouden. Hierbij moeten wij er nog op wijzen, dat de
Neger-volken van den Sudan door de taal van de Negers in Zuid-Afrika gescheiden
zijn (zie pag. 172), zoodat men in dit opzicht de Sudan-Negers als een afzonderlijke
groep volken kan beschouwen. De Sudan-Negers komen het meest voor längs den
zuidelijken rand van den West-Sudan, waar zij als het wäre door invloeden u it het
noorden längs de kust' werden samengedrongen. Naar de geographische volgorde
zullen wij achtereenvolgens beschrijven:
I. De bewoners der westkust en va n het aangrenzende binnenland tot den boven-
loop der Niger; II. De bewoners der Haussa-staten; III. De bewoners va n Centraal-
Sudan met de staten Bornu, Baghirmi en W a d a i; IV. De stammen aan de
Boven-Nijl en de Ubangi.
I. De b e w o n e r s v a n d e K u s t v a n O p p e r -G u in e a .
De kust van Afrika, die vroeger als een geheel meest als Opper-Guinea werd
aangeduid en hoofdzakelijk voor den Europeeschen handel op deze gewesten voor de
verschillende deelen onderscheiden werd in : Sierra Leonekust, Peperkust, lvoorkust,
Goudkust, Slavenkust enz., wordt bewoond door Sudan-Negers. De Negers hebben hier
hun verbreiding van den zuidelijken oever der Senegal tot het Kamerun-gebergte;
ten N. der Senegal komen Hamietische stammen voor. In het binnenland is de grens
der Negergewesten verder naar het noorden geschoven.
W a t de nijverheid betreft, vertoonen de verschillende stammen in deze gewesten
nogal overeenkomst door een zekere ontwikkeling in sommige opzichten. Opmerke-
lijk is het namelijk, dat de katoenteelt en de katoenweverij bijna algemeen bekend
zijn, alleen enkele kleine groepjes uitgezonderd. Ook is het eigenaardig, dat van
de kust dieper naar het binnenland de beschaving bij deze volken toeneemt, wat
e r op wijst, dat de invloed van hooger ontwikkelde volken niet van de kust kwam,