Boer niet. Zijn arbeid laat hij het liefst over aan de gekleurde dienstboden. Hieruit
is het te verklären, dat de iandbouw er tot geringe ontwikkeling kwam en dat de
naturellen-vraagpunten er zooveel beteekenis hadden. Het voedsel bestaat uit vleesch,
voornamelijk schapevleesch, of wild, tarwebrood, gepelde melies en vruchten.
Het huiselijk leven heeft bij de Boeren een patriarchaal karakter. Ouden van
dagen worden met onderscheiding behandeld, voor grijze hären heeft men eerbied.
Het gezag van den familievader is groot; bij is het hoofd der familie, die dikwijls
zeer talrijk is. Men huwt er jo n g ; de jongens zelden ouder dan 18, de meisjes soms
zelfs op het 15« jaar. Gewoonlijk blijven de jonggehuwden in den eersten tijd op
de plaats van den vader wonen; soms in huis, zooals ook in Nederland wel het
geval is (te Staphorst wonen soms drie gehuwde paren met kinderen bij elkander:
bijv. de ouders en twee der getrouwde zoons of dochters), doch meestal in een eigen
huisje. De familiebetrekkingen worden lang in eere gehouden. „Een groot huisgezin,
een wijde familiekring is de trots van iederen Boer; in den huiselijken kring is hij
vader en heer; daar is zijn wdl wet, en in den wijden familiekring ligt zijn sociale
en politieke sterkte,” zegt Lion Cachet.
* * *
Boven stelden wij in hoofdzaak voor de Transvaalsche en Vrijstaatsche Boeren, de
echte voortrekkers en hun eerste nakomelingen. Het tegenwoordig geslacht, dat dicht
bij de steden woont of veel met Europeanen in aanraking komt, doet zieh reeds
meer gemoderniseerd voor.
Enkele Boerenzonen uit Transvaal komen naar een der Kaapsche steden of zelfs
naar Europa over, om er hun opvoeding te voltooien. De Kaapstad was voor de
Zuid-Afrikaners langen tijd, vvat Parijs is voor de Franschen: het middelpunt hunner
beschaving.
De Kaapsche Boer, die in de Kaapkolonie gebleven is en minder door treklust was
bezield, verschilt in zijn uiterlijk en wezen nogal van den Transvaalschen. De heer
Van O o rd tl), die hen uit eigen ervajring kent, beschrijft de Kaapsche Boeren aldus:
„De Kaapsche Boer is geen planier, en in den regel ook niet ten volle, wat men in
Holland een heereboer noemt. Hij werkt met gekleurde arbeiders, die natuurlijk niet
als Hollandsche böerenknechts een plaats aan den huiselijken disch innemen, maar
zijn zoons helpen mede aan het boerenwerk, anders zou het völk niet flink arbeiden.
Aan zijn opvoeding wordt nu eens meer, dan weer minder tijd besteed, maar al te
lang, kan hij niet van plaats en werk blijven en het gaat niet aan, hem een „heertje” te
laten worden, dat wel de plaats rond rijden en Orders geven kan, maar niet zelf de hand
aan den ploeg wil slaan.. Waar meer dan elders gebrek aan werkvolk en vooroordeel
tegen „geleerdheid” heerscht, leeren boerenkinderen niet meer, dan wat hen in staat
stelt, om tot lidmaten der kerk te worden- aangenomen.
■ „Toch kan men de Kaapsche Boeren niet met de Hollandsche boeren gelijk stellen.
Holländers, die in hun eigen land met boeren veel te doen hebben gehad en daama
onder Kaapsche Boeren verzeild raakten, zijn het er gewoonlijk over eens, dat dezen
vlugger van begrip zijn en een beter oog op zaken hebben. De Kaapsche Boeren,
zelfs de : verst : afwonenden en de primitiefsten, zijn toch altijd tevens heeren. Het ¡s
niet gemakkelijk, hiervan een Verklarung te geven. En wat hier van de Boeren
gezegd wordt, valt nog meer in het oog, als men hun vrouwen en dochters gade-r
slaat. Een Kaapsch buitenmeisje, dat een eenigszins redelijke opvoeding heeft gehad,
is geheel thuis in hetgeen op heurs vaders hoeve door vrouwelijke handen of onder
vrouwelijk toezicht behoort gedaan te worden, maar in het beste gezelschap is zij
evenzeer op haar plaats, zoowel wat houding en manieren, als w at conversatie aangaat”.
Ook in den bouw der boerenhuizen, der steden en der dorpen verschilt de Kaapkolonie
van de Transvaal, w^t u it de längere bewoning door de Blanken verklaard
kan worden. In de Kaapkolonie vond men reeds fraai-gebouwde boerenhuizen in de
vorige eeuw. Men kan aan alles bemerken, dat men hier nader is bij het centrum,
variwaar de kolonisatie aanving zieh te verbreiden; hoe verder men zidi van dit
middelpunt verwijderd, des te primitiever zijn de toestanden.
1) Dr. J. W. G. van Oordt. De Transvaalsche gebeurtenissen en de tüekomst van Zuid-Afrika, 1881.
, Op de Kaapsche boerderijen verkrijgt de Nederlandsche of Engelsche reiziger niet
zelden den indruk, alsof hij zieh in zijn eigen land bevindt, zegt de heer dr. H. P.
N. Müller. De hofsteden, fraaier en zorgvuldiger gebouwd dan in de Republieken, ver-
toonen hetzelfde karakter als onze Noord-Hollandsche boerderijen. Gelegen in het
groen, door laag opgaande eiken beschaduwd, omringd door allerlei bloemen en
vruchten en bewoond door vriendelijke, gastvrije en verständige mensehen, leveren deze
Kaapsche „plaatsen” een genotvol rustoord voor den voorbijtrekkenden reiziger. Uit-
muntende wijn, in het land zelf verbouwd, wordt hem voorgezet; armoede is er een
ongekende zaak. Allerlei bijgebouwen, schüren, woningen voor het personeel, een
schoollocaal enz. omringen het hoofdgebouw. Dikwijls ziet men er ook overdekte
stallen. Meestal echter volgt men nog het gebruik der Republieken, om het vee des
nachts in kralen in te sluiten. Ook werden de boerderijen alhier in den laatsten tijd
meer door ijzerdraad afgeseheiden, wat in de Republieken nog niet het geval is.
* * *
De woningen op de uitgestrekte boeren plaatsen in de Republieken staan meestal
afzonderlijk, uren van de naburen verwijderd. Daardoor komen vele Boeren niet
MARKTPLEIN T E PR E TO R IA T IJD E N S H E T NACHTMAAL.
dagelijks met anderen in aanraking. Doch van tijd tot tijd bestijgt de Boer zijn ros,
om vrienden of familieleden te bezoeken. Ook ontvangt hij gaarne zelfbezoek; zijn
woning staat gastvrij open voor hen, die hij, kent. Vroeger was dit meer algemeen het
geval, doch sedert de goudkoorts menschen van allerlei slag in deze landen gebracht
heeft, is ook de Boer voorzichtiger geworden in het verleenen van gastvrijheid.
Zijn handel drijft hij op enkele steden en dorpen. Met zwäre ossenwagens voert hij