Uganda.
Slaan wij een blik op de geschiedenis van deze volken, vooral op Uganda. Voor
eenige eeuwen verhuisde de Hamietisch-Semietisehe volksstam der Wahuma’s u it
zuidelijk Abèssinié 1) naar het -westen en grondvestte tusschen het Victoria- en
Albert-Nyanza het groote rijk Kittara,, dat Unjoro en Uganda omvatte en gedeelteliik
door Bantu-volken bewoond was. Uganda scheidde zieh vóór ongeveer negentien
geslachten van dit groote gemeenschapswezen, en van dien tijd dagteekent de
onverzoenlijke haat tusschen Wanjoro’s en Waganda’s. Uganda vormde zieh sedert
tot een vast georganiseerden Negerstaat, doch had koningen u it het volk der Wahuma’s
die zieh als de aristocraten beschouwden. De Wahuma-vorsten oefenden een
despotisch gezag uit over het Bantu-volk, dat de meerderheid der onderdanen
uitmaakte. De macht der vorsten is echter niet geheel en al onbeperkt, want in
gewichtige aangelegenheden moet de koning den raad inwinnen van de aanzienliikste
hoofden. Bovendien bezitten dezen, als' „Groote Raad”, ■ het recht, om na den dood van
den functionaris een nieuwen koning te kiezen, en zelfs om hem bij zijn leven af te
zetten, als hij de gunst des volks verloren heeft.
De mächtigste hoofden heeten Watongoli ; het zijn mannen uit het volk, door den
koning als gouvemeurs der provincien aangesteld en met groot grondgebied begiftigd
De waardigheid der Watongoli is niet erfelijk. Het volk stelt zieh naar vrije keuzé
onder de bescherming der Watongoli; zij zijn hun onderdanen en verplicht, hen te r
heirtocht te volgen. Wie aldus de gunst der hoofden weet te winnen, is meester
en beheerseht het geheele volk.
De macht des konings is daardoor äfwisselend ; hij is afhankelijk van de wenschen
der Watongoli. Dezen kiezen, om zieh een duurzaam overwicht te verzekeren, steeds den
jongste' uit het vorstelijk huis tot koning. Doch enkele vorsten wisten zieh door allerlei
middelen tot onbeperkt heerscher in het land te makén. Dit was o. a. het geval met
Mtesa, die door Stanley op zijn eerste reis, dwars door Afrika in 1874 bezocht werd.
Na zijn dood echter wisten de Wa-tongoli’s de regeering weder in handen te krijgen.
Het volk der Waganda’s kenmerkt zieh, volgens mededeeling der reizigers, door
intelligentie en leergierigheid, door zindelijkheid in hun levenswijze, zoodat zij een
scherp contràst vormen met de omringende Neger-volken. Emin Pacha roemt de
elasticiteit van hun geest, doch spreekt tevens van hun onbewuste onbeschaamdheid,
zoodat , men zieh honderdmaal over hen ergert, om ten slotte tcjch te lachen.
Verder wijst hij op hun babbelzucht en slagvaardigheid met de tong. Door leugens
gelijk te: verkrijgen of zieh door goed gelukten diefstal te verrijken, beschouwen zij
als wenschplijke vaardigheden. ... /
De religie van dit volk bestaat in fetischismus. Zij kennen een hoogste wezen,
doch dit staat zòo hoog boven hen, dat zjj- er zieh niet om bekommeren. Daarentegen
zijn lucht, water en wouden volgens hun meening zoozeer met geesten vervuld,
dat die door offergaven moeten gewonnen worden. Alleen de koningen hebben het
voorrecht^ een onsterfélijke ziel te bezitten. Tot voor weinige jaren boden de
Waganda’s tegenstand aan de invoering van den Islam, niet zoozeer uit afkeerigheid
van de leer, als wel uit vreeß voor de besnijdenis. Bij hen toch is èlke verminking
der lichaamsdeelen ten strengste verboden.
In den tijd van Mtesa’s regeering, toen Stanley hier door kwam, in 1874, bestond
er een zekere orde in den Staat Uganda; er heerschte welvaart bij de bevolking en
over ’t geheel werd de vrede niet van beteekenis verstoord. Dit sluit niet uit, dat.
men e r geen bezwaar in zag, om zieh door rooftochten een zekere heersehappij over
de naburige stammen te verschaffen en op hun kosten eigen levensgenot te verhoogen.
1) Wat betreff de afkomst der Wahuma’s versohilden in den aanvang de gevoelens van Emin Facha
en Casati, die beiden hier langen tijd verblijf hielden. Emin sprak aanvankeifk de meening uit, dat
de Wahuma’s van de Galla’s moesten afstammen, een beginsel, het eerst door Speke uitgespröken.
In 1890 verklaart Emin Pacha in een schryven, dat die eerste opvatting onjuist was geweest, doordien
hg in dien tijd, evenmin als^ Speke, voldoende in hun taal kon doordringén. Casati nam later aan, dat
de Wahuma’s met de Galla’s een gemeenschappelflken oorsprong hebben. Het zou dus een volk’zijn
van Hamietische afkomst, dat een ßantu-taal heeft overgenomen van de volken, waarmede de Wahuma’s
in aanraking kwamen Galla-woorden zijn in hun taal opgenomen door de invallen der Galla’s.
De grootste verandering in het karakter dezer volken ontstond ongeveer na het
midden dezer eeuw door de komst van Arabische handelaren. Zij maakten de
inbóorlingen met het wonderbare instrument bekend, waardoor men op een afstand
zijn vijanden kan treffen, nl. met het schietgeweer. Het bezit van een dergelijk
wapen seheen velen het begeerlijkste goed toe.
Toen Stanley hier in 1874 aankwam, was het geweer nog een zeldzaam voorwerp;
na dien tijd kwamen hier meer Europeanen en vreemdelingen, die de inboorlingen
van geweren voorzagen. Mtesa begroette in 1878 met vreugde de komst van de
Britsche zendelingen ; hij hoopte door hun bemiddeling het wonderbare moordtuig
in overvloed te kunnen bekomen. Aan den Engelschen Missionaris Mackay deelde
hij in 1879 mede, dat de Engelsche zendelingen volgens zijn meening alleen gekomen
waren, om hem te leeren, hoe men geweren en kruit kon maken, en de Katikiro,
de eerste minister, merkte daarbij op, dat de Engelschen zoovele geweren moesten
geven, dat zij ontelbaar waren als het gras. Mackay antwoordde hierop, zonder aan
de toekomst te denken, dat er in Engeland mannen genoeg waren, die zulke dingen
gaarne verkochten.
Het verschijnen der Blanken maakte ook hier de afgunst en vrees der Arabieren
gaande (zie pag. 144 en 152) en zij wekten wantrouwen bij Mtesa en de aanzienlijken
tegenover de Blanken. „De Europeanen zijn gekomen, om Uganda op te eten; wilde
men geweren, die konden ook zij leveren, en dan behoefde men niet met ivoor,
maar met slaven te betalen.”
Zoo kwam het, dat Mtesa den Arabieren meer genegen was dan den Christenen.
Doch het volk verwenschte de Arabische handelaren uit Zanzibar, want om de waren,