6 CULTUURPLANTEN.
Het is ons doel niet, een beschrijving van den plantengroei in Afrika te geven,
doch wij stellen enkel de vraag, welken invloed de plantenrijkdom van dit werelddeel
uitoefende op de bewoners. Wa t wij boven schreven, dient slechts tot inleiding.
Afrika nu is niet alleen arm aan plantensoorten in het algemeen, zooals wij zeiden,
het is ook bijzonder arm aan cultuurplanten'. Het aantal plantensoorten, dat als
landbouwplanten voor den handel een voorname rol vervult, gelijk bijv. elders de granen,
is in Afrika zeer gering en het valt nog niet met zekerheid uit te maken, of de
meest geteelde cultuurplanten wel van Afrikaanschen oorsprong zijn.
Ongetwijfeld zijn de gierstsoorten, als negergierst en kafferkoren, in zoover echt
Afrikaansch, dat zij van de zuidelijkste Bechuanen to t de Fellah’s aan de Beneden-
Nijl een hoofdprodukt van den landbouw en het hoofdvoedsel der bevolking uitmaken.
VERBILEIDINO D E R CULTEL'RPLANTEN.
Kokos-, oliepalm, baobab, ban
Sililliiil Koffie, tro p , g ran e n , ban an en
i M Kato en , maïs, tro p , gie rs t.
¡¡¿ ¿ f g s ) Dad e lp a lmen , su b tro p . granei
Steppen me t veeteelt.
Gemengde landbouw, (graan, w
, L andbouw van h e t tro p isc h hoogg
Door deze planten verkreeg de Afrikaansche landbouw een uitgehreidheid, zooals men die
bij andere natuurvolken, op denzelfden trap staande, vruchteloog zocht. Landbouwers
vindt men over geheel Afrika verbreid, in tegenstelling met Amerika, waar tijdens de
ontdekking slechts enkele centra van landbouw gevonden werden.
Naast de gierst is de cassave of maniok de meest verbreide en belangrijkste
cultuurplant, bovenal in het westen. Grondnoten, boonen en erwten van verschillende
soorten, meloenen en pompoenen vullen het plantaardig voedsel aan.-Van het noorden
en zuiden uit zijn tarwe, gerst, mais, tabak, en in later tijd ook aardappelen, uit.
andere werelddeelen ingevoerd. De algemeene verbreiding, die de tabak heeft erlangd,
doet enkelen zelfs de-meening voorstaan, dat zij een Afrikaansche plant zou zijn.
Opmerkelijk en zeer in het nadeel der bewoners is het, dat tropisch Afrika b e -
trekkelijk arm is aan palmensoorten. Het aantal Afrikaansche palmen bedraagt.
slechts een tiende van de Amerikaansche. De dadelpalm en de oliepalm evenwel
zijn van buitengewoon nut voor Afrika; de eerste maakt de woeste gedeelten in h e t
noorden bewoonbaar, en de oliepalm levert een belangrijk- uitvoerartikel. Opmerking;
CULTUURPLANTEN EN DIEREN. ■ 7
verdient het feit, dat in diestreken, waar de oliepalm talrijk voorkomt, de inboorlingen den
slavenhandel hebben laten varen en zieh op den handel in palmolie hebben toegelegd,
zooals o. a. in Benin, Kaap Palmas en Lagos. De cultuur der oliepalmen, het inza-
melen harer vruchten en het aftappen van haar wijn zijn nevens jacht, vischvangst en het
handelsverkeer met de Blanken de belangrijkste werkzaamheden van de mannen in West-
Afrika; zij voeren zelf dezen arbeid uit en laten den veldarbeid over aan de vrouwen.
De banaan, de vrucht van den pisang, is als voedsel voor vrouwen en kinderen een
zegen voor Middel-Afrika. De bladstelen leveren een voedzaam meel en de reusachtige
bladeren dienen to t bekleedings- en schrijfmateriaal, tot dekking der huizen, enz.
Als inheemsche planten noemen wij verder nog de papyrus-plant längs de Nijl
en de groote meren, en de koffie, welke waarschijnlijk haar vaderland heeft in het
oosten van Afrika.
Wanneer wij de cultuurplanten van Afrika nogmaals overzien en vergelijken met
die van Azie . en Amerika, dan springt in het oog, dat Afrika hierin oorspronkelijk
achterstaat en veel aan Azie te danken heeft. Dat ook in deze omstandigheid een
der oorzaken moet gevonden worden, waardoor de bevolking van Afrika achterbleef
in beschaving bij Azie, valt niet te betwijfelen. Het ontwikkelingsproces der
menschheid is een produet van talrijke factoren ; waar vele dezer in ongunstigen zin
samenwerken, zou zelfs een energiek ras niet tot regelmatigen vooruitgang kunnen
komen, doch moeten stilstaan of in zijn ontwikkeling belemmerd worden. En waar
een ras als dat der Negervolken van Afrika deze ongunstigste natuurvoorwaarden
voor ontwikkeling vond, was het onvermijdelijk, dat dit achterbleef in vergelijking
met meer bevoorrechte volken. * *
Over de dierenwereld kunnen wij beknopter zijn. In de tropische landen Staat
de mensch nauwer in betrekking tot het planten- dan to t het dierenleven. Dierlijke
Produkten voor den wereldhandel levert Afrika niet v e le : hoofdzakelijk slechts ivoor, wol
en huiden. Hoewel Afrika van de werelddeelen betrekkelijk het rijkst is aan zoogdieren,
zijn toch de huisdieren er meest, u it andere werelddeelen afkomstig. Het schijnt, dat
men er in Afrika niet aan dacht, om de eigen dieren te temmen en tot huisdieren te
ontwikkelen. Zoo bijv, de Afrikaansche olifant; terwijl dit dier in Azie belangrijke
diensten verricht, is de Afrikaansche olifant nog altijd niet tot een huisdier veranderd.
Wel spreekt de geschiedenis van de olifanten, welke Hannibal uit Karthago mede-
voerde over de Alpen, doch het is zeer de vraag, of dit Afrikaansche olifanten waren.
De huisdieren, welke men in Afrika teelt, zijn runderen (niet de Europeesehe), schapen,
geiten, varkens, kameelen, paarden en hoenders, alsmede honden en katten. Deze
dieren behooren echter meest alle niet oorspronkelijk in Afrika tehuis; van de
meeste is Azie het vaderland. 1) Alleen de ezel is zeer zeker van Afrikaanschen
oorsprong en eveneens is het niet onwaarschijnlijk, dat enkele hondenrassen van den
jakhals afstammen. Ook de huiskat en het parelhoen kan men als zoodanig beschouwen.
Deze armoede aan oorspronkelijk Afrikaansche huisdieren is opmerkelijk,. te meer
als men ziet, dat uit den grooten rijkdom van antilope-achtige herkauwers ongetwijfeld
enkele tot huisdieren konden gecultiveerd worden. Eerst in den laatsten
tijd werd de struisvogel met goed gevolg getemd en geteeld.
Naast de huisdieren hebben de wilde dieren voor de bewoners bovenal beteekenis
voor de jacht. In Sudan en Centraal-Afrika vindt men de rijkste jachtgebieden der
aarde, zooals uit de Schilderingen van onderscheidene reizigers blijkt. Doch ook de
inboorlingen worden niet zodzeer door landbouw en veeteelt in beslag genomen, of
zij vinden tijd, om zieh een gedeelte van het benoodigde voedsel door de jacht te
verwerven. De blaiike Afrikaners van Zuid-Afrika zijn bekend als geweldige jagers ;
de jacht was de oefensehool, die hen to t de onverwinbare verdedigers van hun land
maakte, zelfs tegenover de geschoolde Engelsche troepen.
Waar echter de beschaving zieh uitbreidt, verdwijnt het groote wild hoe langer
hoe meer, zoodat o. a. de leeuwen, die voor enkele eeuwen nog in de Kaapkolonie
voorkwamen, thans zelfs in de Boerenrepublieken niet meer gevonden worden.
1) Zie Ed. H ah n , Die H au s tie re 1896, p ag . 452, enz.