hadden nog herhaaldelijk groote volksverhuizingen u it Azie naar Afrika plaats, doch
van het omgekeerde is niets/ bekend. Wij herinneren slechts aan de invallen der
Hyksos in Egypte, 2100 j. v. Chr., aan de Israelieten, die zieh in Egypte vestigden,
aan de tochten der Arabieren in Noord- en Oost-Afrika, 641 j. n. Chr., enz., alle
bewijzen, dat de volkenbeweging zieh in historischen tijd naar Afrika gericht heeft,
zoodat dit niet onwaarschijnlijk ook in voofhistorischen tijd het geval was.
Was Afrika tijdens dat binnentrekken onbewoond? Het schijnt ons toe, dat het
verhuizen van Aziatische volken naar Afrika langzaam en als met groote golven van
tijd tot tijd geschiedde. Dit proces, dat eeuwen duurde, zal een vermenging met
of verdrijving van de oorspronkelijke Afrikaansche bewoners ten gevolge gehad
hebben. Uit dat mengingsras zijn de Afrikaansche Negerstammen van Centraal-
Afrika ontstaan. In Zuid-West-Afrika, in een uithoek des lands, waar de onvrucht-
bare steppen der Kalahari door niets aanlokten, heeft zieh nog een gedeelte der
oorspronkelijke Afrikaansche bevolking staande gehouden, weinig vermengd met
de binnendringers. Dit zijn de Bosjesmannen en Hottentotten, een treurige en ver-
vallen volkenruine der oudste bewoners van dit werelddeel. En de licht gekleurde
dwergstammen, o. a. de Akkä, Bongo, Watua e. a., welke in Centraal-Afrika als
zwakke, nietige individuen in kleine groepen verstrooid wonen, zijn misschien even-
eens te beschouwen als de versnipperde reste’s van het oorspronkelijke volk, welke zieh
in de wouden van het Kongo-gebied hebben staande gehouden.
De oorspronkelijke bewoners van Afrika moeten op een zeer lagen trap van ontwikkeling
hebben gestaan. Hun hoofdmiddel van bestaan .zal gezöcht moeten worden
in de jacht, zooals die nog bij Bosjesmannen en Dwergstammen de hoofdzaak is;
de landbouw en veeteelt werden eerst ingevoerd door de nieuwe bewoners.
Het nieuwe, in Afrika ontwikkelde ras maakt de kern der bevolking van het werelddeel.
uit. Op den laagsten trap staan de Bosjesmannen en Hottentotten, en van dezen
gaat de lijn naar boven to t de bewoners van noordoost-Afrika, die het minst de
oorspronkelijke bewoners in zieh hebhen opgenomen en het meest onder Aziatische
of Europeesche invloeden stonden. Deze opklimming valt zoowel uit het lichaams-
uiterlijk als uit de geestelijke eigenschappen af te leiden.
Hoewel dus de Negers misschien niet als de autochthonen van Afrika moeten beschouwd
worden, kan toch niet worden ontkend, dat zij in Afrika geworden zijn,
wat zij zijn. Dit werelddeel met zijn natuurlijke gesteldheid, ligging, klimaat, voort-
brengselen, enz., heeft het Negerras doen ontstaan, doen worden, zooals het is. In dit
opzicht zijn zij de hinderen des lands, evenzeer als de Bosjesmannen en de Hottentotten.
sie ---
Slaan wij nog een enkelen algemeenen blik op de cultuur, de maatschappelijke en
sociale verhoudingen der bewoners in Afrika.
Het is wel opmerkelijk, dat de arbeidslust der Negers over ’t geheel hooger Staat
in de centrale gedeelten des lands dan aan de randen. Schweinfurth verklaart dit
versehijnsel hieruit, dat aan de grenzen van het gebied de Negers zieh gemakkelijker
door den handel van alles kunnen voorzien, zoodat zij de inspanning, om zelf alles
te vervaardigen, niet noodig hebben. Daarenboven oefende de slavenhandel zijn
nadeeligen invloed het sterkst u it in de grensgewesten, waar tevens de invoer van
spiritualien medewerkt, om de reeds geringe energie der Negers geheel te verdooven
en hen in lusteloosheid en bandeloosheid te doen verzinken.
Over ’t geheel is de Neger traag van natuur. Het streven, om te scheppen, te
vorschen en te zorgen voor de toekomst, den Germanen zoo eigen, is hem geheel
onbekend. Zonder prikkel van buiten blijft hij het liefst in zijn rüstige rust voort-
dommelen. En zelfs de historische invloeden van buiten waren niet in Staat, diep in zijn
karakter door te dringen. Ook bij de aanraking met de Europeanen blijft de
bewoner van Afrika in zijn wezen dezelfde, of liever, verbetert hij er zelfs niet op.
Men heeft niet zelden opgemerkt, dat meer de siechte dan de goede gewoonten der
Europeanen door de Negers werden overgenomen.
De beschaving der Afrikaansche volken heeft bovenal een materieel karakter, en
hierin ligt haar eigenaardigheid. De landbouw en veeteelt, die het hoofdbedrijf uitmaken
van de bevolking en welke bij geringe ontwikkeling van staatkundige en
religieuse inrichtingen schier uitsluitend zijn gedachten in beslag nemen, zoover voor er
van nadenken sprake kan zijn, geven iets gedrukts en zwaars aan het geheele bestaan.
Men zorgt enkel voor de eerste behoeften des levens, doch gedachten aan iets hoogers
openbaren zieh zelden. Hoewel de Neger niet zoo dom is als men langen tijd
meende, komt hij er uiterst zelden toe, om zieh boven het normale peil te verhelfen,
zooals bijv. de oud-Amerikanern De Afrikaansche Neger heeft geen ontwikkelde
mythologie zooals de Polynesische; hij heeft geen schrift en heeft niets monumentaals
voortgebracht; er is niets, wat aan hooger kunst doet denken.
* * *
De huiselijke toestanden der Afrikaansche volken zijn geheel van die der Kaukasiers
verschillend. Het huwelijk is bij de meeste volken een reeele handel, de vrouw een
koopwaar, die men van de ouders voor een bepaalden prijs tracht te verkrijgen. Dit
neemt echter niet weg, dat er ook hierbij voorbeelden van toewijding en liefde voorkomen.
Het leven der vrouw bij de Afrikaansche volken is echter over ’t geheel niet
gelukkig. Eenmaal gekocht wordt de veldarbeid hoofdzakelijk door de vrouw verricht,
terwijl de echtgenoot naar raadsvergaderingen gaat, bij den bierkroes zit, krijg voert,
te r jacht gaat of in luiheid rondslentert en zieh door zijn vrouwen laat bedienen.
Slechts bij enkele stammen, o. a. bij de Funje, Schilluk, Nuer en Bari, is de man ook
in den landbouw of de veeteelt behulpzaam.
De polygamie of veelwijverij is bij de Afrikaansche volken algemeen, zoowel bij
de heidenen als bij de Mohammedanen. De vorsten van enkele stammen bezitten
eep groot aantal vrouwen. Meestal hebben de vrouwen elk afzonderlijk haar
huishouding, bijv. in Sennaar. Ook bij de Zulu-Kaifers heeft iedere vrouw haar
eigen huis en tuin. De vrouw wordt hij hen voor een geschenk van 5 a 10 stuks
vee van de ouders gekocht en daarna als een slavin van den man beschouwd. Bij
de nomadiseerende Arabische stammen van de Sahara wordt de vrouw eveneens als
slavm beschouwd, maar zij geniet daar tevens zekere vrijheden, vooral wanheer zij
jong is en er bekoorlijk uitziet. Doch zoodra de bloeitijd verstreken is, daalt zij
geheel af tot den rang van dienares van den echtgenoot en zijn nieuwe, jongefe
vrouwen, die de plaats der eerste inneinen.
Bij den Berberstam der Tuaregs in de Sahara nemen de vrouwen reeds een vrij
hoögen rang in. Hoewel zij Mohammedanen zijn, heerscht er toch de strengste
mönogamie en bezitten de vrouwen zelfs een zekeren graad van wetenschappelijke
ontwikkeling, zoodat men er zelden een vrouw aantreft, die niet lezen en schrijven
kan. De toestand der vrouw bij de overige Berberstammen is minder g ü n stig ;
hun huwbare meisjes prostitueeren zieh zelfs in de steden, om een huwelijksgift te
verdienen, en hoe aanzienlijker die is, des te eerder loopen zij kans te huwen.
7 ,e™jele Afrikaansche stammen bezitten ook de vrouwen eenige voorrechten.
Zelts is m het binnenland het voorkomen van polyandrie of veelmannerij gecon-
stateerd. Bij de Hassanijeh (Bedja) mag de vrouw op elken derden dag haar gunst
aan een vnend schenken. In het gebied van de Witte Nijl worden de vröuwen
m hen oorlog gespaard, en ook de behandeling der vrouwen bij de Mahdi-Negers in
Gentraal-Afrika wordt door Felkin geroemd. „De vrouwen worden door de mannen
met hoffelijkheid en achting behandeld. Zij eten gelijktijdig met de mannen, doch
met van dezelfde tafel. Elke krenking eener vrouw wordt gewroken en is niet
zelden aanleiding to t oorlog.” 1 )
*
W a t de religie betreff, huldigen de volken van het N.W., N. en N.O. de leer van
Viot j <-,n8eveer °P ^0° N.Br., in het 0 . in Somaliland op ongeveer 0°, vangt
fiet Heidendom aan, waartoe de overige Afrikaansche volken behooren. Het Christen-
uom heett m Afrika weinig aanhangers verworven; het wordt bijna uitsluitend
1) Zie verder: Ploss-Bartels, Das Weib in der Natur-nnd Völkerkunde, 1895.