De daken der hutten zijn gemaakt van bamboe en gras. Als de Madi’s verhuizen,
wat met zelden gebeurt, nemen zij eenvoudig het dak der huizen mede, hetgeen
gemakkelijk gaat, daar het zeer licht is. Onderstaande figuur geeft een afbeelding
van het verplaatsen van een dorp.
II. Lichter gekleurde stammen.
Längs de Nijl dringt de Negerbevolking met een tong naar het noorden tusschen
de bevolking van gemengde afkomst door. Ten oosten en ten westen van deze
Negerstammen wonen volken met lichter huidkleur: in het oosten Galla-stammen,
m het westen de N iam -N iam ’s en Mangbattu’s. Deze laatstgenoemde stammen, die
men meestal tot de Hamieten rekent, komen toch in zoo vele opzichten met de Negers
overeen, dat wij hen daarom hier zullen behandelen. Het waren vooral Schweinfurth
en Junker, die nader licht over deze volken verspreidden.
Tusschen 4 6° N.Br., in het brongebied der Gazellen-rivier en van de Boven-
H E T VEBPLAATSEN VAN E EN DOBP D E B MADl’s.
IJbangi, woont het volk der Scmd&h s, dat door de .Nubiers N ium -N iam ’s genoemd
wordt,. (zie de gekleurde plaat No. 19). De naam Niam-Niam is aan de taal der
Dinka’s ontleend: hij beteekent, op het kannibalismus van dit volk wijzend, „eter”,
„veelvreter”, en de Mohammedanen denken bij het uitspreken van dit woord’bepaald
aan menscheneters.
De mannen en vrouwen der Niam-Niam’s zijn krachtiger dan de omwonende stammen
doch niet zoo groot. De vrouwen zijn dikwijls zeer dik en vormen in dit opzicht
een tbgenstelling met de magere Dinka’s. De haargroei is goed ontwikkeld, doch
bestaat altijd u it het fijne kroeze vilt als bij het echte Negerras. Haarvlechten en
staarten, welke ver over de schouders en zelfs tot den navel afhangen, bedekken h e t
dikke, ronde hoofd. De oogen zijn amandelvormig, de lippen dik, de kin is rond, de
wangen zijn bol öpgezet, en aldus wordt de ronde vorm van het gelaat verhoogd.
De huidkleur is bruinachtig; Schweinfurth vergelijkt die met den matten glans van
chocoladestukjes. De grondkleur is een aardachtig rood, in tegenstelling met het brons
der Aethiopische volken van Nubie.
Als kenteeken van den stam hebben de Niam-Niam’s drie of vier door punten
geteekende quadraten op het voorhoofd, de slapen en wangen getatoueerd, en bovendien
een X-vormige figuur onder de borstholte boven den navel. Verder dragen velen
nog onderscheidene bijzondere merkteekens op den bovenarm.
Behalve tatoueering bestaat bij de Niam-Niam’s
de gewoonte, de tanden spits te maken, wat niet
door al hun naburen, doch wel door de aan hen
onderworpen Negers wordt gedaan. Dit wordt hier,
evenals in sommige gedeelten van het Kongo-gebied
en elders, met menschen-eterij in verband gebracht.
De gewoonte, welke bij de meeste bewoners van het
gebied der Bahr-el-Ghasal bestaat, om zieh de beide
onderste snijtanden uit te trekken, is ook hier in
zwang. Bij enkele individuen wordt in de snijtanden
een inkerving gevijld, zoodat men een tandenstoker
e r door kan steken. De vrouwen der met de Niam-
Niam’s verwante Bongo’s vervormen de onderlip.
Zoodra de vrouw gehuwd is, begint men in de aan-
vankelijk slechts weinig doorboorde onderlip door
steeds grooter houten pinnen ruimer openingen te
maken, zoodat die ten slotte vijf- of zesmaal vergroot
worden. Op deze wijze wordt de onderlip breed
uitgedreven in horizontale riehting en steekt zij ver
voor de bovenlip uit. In de eveneens doorboorde
bovenlip wordt een koperen spijker of een klein
plaatje, soms ook een ringetje, een stroohalm of iets
. dergelijks gestoken. Koperen ringen worden met
voorliefde aangebracht in den scheidingswand van
den neus. Zelfs brengen de kokette Bongo-vrouwen
nog koperen krammen in de hoeken van den mond,
alsof zij zoodoende de breedte der mondspieet willen
verminderen. Niet al deze sieraden vindt men alge-
meen; alleen de pin in de onderlip is een verplicht
kenmerk van den stam. Het meest doorboord worden
de oorranden. Er zijn wel vrouwen, die op ongeveer
honderd plaatsen het lichaam doorboord hebben.
Terwijl de Niam-Niam-vrouwen zieh het lichaam
met huiden of geweven stoffen bedekken en verder
een schort dragen, zien de Bongo-vrouwen daarvan v b o ü w e h s c h o k t e n .
a f en halen zij zieh het liefst elken morgen een
nieuw gewaad uit het woud. Een twijg of een bundel gras wordt van achteren en
van voren aan het lendensnoer gebonden, terwijl de overige deelen des liehaams
■onbedekt blijven. Het hoofd evenwel wordt veelal met een vederbos getooid.