buigt het hoofd; de hooger : geplaatste legt een hand op haar schouder. In deze
houding blijven zij eenige oogenblikken staan, terwijl zij enkele woorden prevelen.
Dan Staat de eerste op en beiden , spreken vrij met elkander (zie de flg. op pag. 302).
Als de eehtgenoot der Wanjamwezi’s van zijn handelstochten tehuis zal komen,
maakt de vrouw, welke diens komst gehoord heeft, daarvan een plechtigheid. Zij
verzamelt haar vriendinnen om zieh heen, doet haar beste sieraden aan, versiert
zieh bovendien met een gevederde muts, en zoo gaan zij naar de hut der voornaamste
vrouw van het opperhoofd, om
daar voor de deur dansen uit
te voeren, (zie de flg. op pag; 301).
Het dansen en zingen is bij
dezen stam, evenals bij vele in
Afrika, een groot vermaak. Vol-
gens Speke en Grant, die in
1860 hier reisden, om de bron-
nen van de Nijl op te sporen,
bezitten zij vele nationale liede-
ren, die werkelijk schoon zijn.
Grant verhäalt, dat binnen ieder
dorp een vereenigingshuis ge-
vonden wordt, „iwansa” ge-
naamd, met een groote zaal van
4 bij 6 meter en een laag en
plat dak, dat zwart is van den
rook, terwijl een lange bank,
met koehuiden bedekt, tot zit-
plaats diept. In deze zaal worden
de vreemdelingen gelaten,
als zij het dorp binnentreden,
en zij blijven er, tot een woning
voor hen in gereedheid is gebracht.
Hier is ook de verzamel-
plaats der jongelieden, als de
dagtaak volbracht is, om nieuws
te hooren en met elkander te
babbelen. Op deze plaats verrichten
zij ook kleine diensten
voor elkander; zij trekken daar
elkander de oogharen en de
hären der wenkbrauwen uit met
eigenaardige tangen, snijden of
kappen de tanden in den ver-
eischten vorm, brengen elkander
de teekens van den stam op
wangen en slapen aan, enz. Voor
de „iwansa” hebben dansen
het erinken TAN poMisK. ¡¡lüiits, welke veel op die der
Damara s gelijken.
De drank, die in Oost-Afrika
bij onderscheidene stammen gedronken wordt, is. het inlandsche hier, „pombe”
geheeten. Velen zijn daaraan als het wäre verslaafd. Het bereiden der „pombe” is
h et werk der vrouwen, die altijd groote hoeveelheden tegelijk brouwen. Daar zij niet
in Staat zijn, om een vat te maken, groot genoeg, dat al het water er in gekookt
kan worden, maken de brouwsters een aantal aarden potten, die zij in twee rijen
op den grond plaatsen met een tusschenruimte. Die tusschenruimte wordt gevuld
met hout, dat aangestoken en brandend gehouden wordt, tot het bier in alle potten
tegelijk klaar is. Voor een goed brouwsel zijn vijf dagen noodig. Het koren, waarvan
men pombe brouwt, wordt ook door de vrouwen geoogst. Zij snijden de aren met
een mes af, evenals dat in oude tijden in Egypte geschiedde. Die aren worden m
manden naar het dorp gebracht, waar de mannen ze met zonderlinge vlegels, die er
uitzien als raketten, dorschen. .■
Het gedorschte koren wordt in een houten mortier gestampt, om het van de schii
te ontdoen, en verder tusschen twee steenen gewreven. Dezen arbeid verrichten
meestal vrouwen.
Het drinken van pombe is een geliefkoosde bezigheid der mannen. Zij loopen zoo
maar eens bij hun vrienden aan, nemen een aardappel in de eene, een kan pombe
in de andere hand, en bij zeldzame gelegenheden een stukje vleesch, zegt Grant.
* * *
Na deze mededeelingen omtrent de zeden en gewoonten der Wanjamwezi’s moeten
wij ons iets nader met hun maatschappelijken toestand bezighouden. De landbouw
in het gebied -der Wanjamwezi’s wordt in'tensief gedreven, zoodat dit volk met
recht als- een landbouwend volk kan besehouwd worden. Gierst is de hoofdplänt
van hun landbouw en daarn a a st. verbouwt men ook mais. Verder oogst men
maniok, bataten, grondnoten, boonen,: enz. Als vrüchten bezitten de, inboorlingen
enkel de bananen. Tabak van verschilfende soort wordt verbouwd en met een waren
hartstocht rookt en snuift men hiervan.. • :
Terwijl de landbouw bij dit volk op een betrekkelijk hoogen trap staat, is
daarentegen de veeteelt achteruit gegaan; De rund veeteelt he_eft_ veel geleden door
de runderpest; zij wordt meest gedreven door de Wahuma’s, die in enkele enclaven
tusschen de Wanjamwezi’s wonen. . Geiten, sphapen, hoenders en duiven worden
overal gehouden. , .
Als landbouwend volk staan de Wanjamwezi’s op een hooger trap van beschavmg dan
de jagers en nomaden der steppe. Hier, kan Duitschland -het mäteriaal tot kolonisatie
vinden in zijn gebied, op plaatsen, waar de bewoning voor Europeanen is buitengesloten,
en waar de cultures in de toekomst iets doen verwachten. Daarenboven worden zij
als arbeiders rechtstreeks in dienst van Europeanen zeer geschikt geaeht. „Die
Wanjamwesi sind in der That entwickelungsfähig, und, wenn ich die Schilderungen
älterer Reisenden lese und sie mit unseren jüngsten Erfahrungen vergleiche, so
muss ich aussprechen, dass sie vor unseren Augen bereits bedeutende Eortschritte
gemacht haben. Sie gleichen in dieser Beziehung, wenn auch mit ganz anderen
Massen zu messen, den Japanern Ost-Asiens,” zegt Dr. Peters.
Behalve landbouwers zijn. de Wanjämwezi’s ook hartstochtelijke jagers. Zij dnjven
slechts zooveel industrie, als noodig. is voor eigen behoefte: aardewerk, gevlochten
matten en ijzeren artikelen worden door hen gemaakt.
In staatkundig opzicht is het land der Wanjamwezi’s in een aantal volkomen
zelfstandige staatjes en stadjes verdeeld, welke alle onder. een eigen hoofd of Mtemi
staan. Een politieke band bestaat er tusschen deze niet. De macht van den Mtemi
wordt zeer beperkt door de oudsten des lands, de Wanjampara, die met hem over
oorlog en vrede beslissen. Onder dezen staan weder de onderhoofden, de dorpshoofden.
Toch behoort de grond geheel aan den Mtemi, terwijl de onderdanen voor het gebruik
van den grond huur in graan of ijzeren werktuigen moeten betalen. Ook is de Mtemi
de opperste rechter des lands. Na den dood van den Mtemi kiest de raad van oudsten
u it zijn verwanten een. opvolger, waarbij niet de ouderdom, doch de meerdere of
mindere Sympathie beslist. Daarna leggen de oudsten hun taak neder, en de Mtemi
kiest zieh een nieuwen raad uit zijn aanhangers, terwijl de leden van den ouden soms
eenvoudig gedood worden.
De rechtspraak is in dit land op overlevering en oude gewoonten gegrondvest.
Bij de Wanjamwezi’s is het een gebruik, dat jaarlijks ongeveer '/a der jongelieden
onder een door henzelf gekozen aanvoerder, den Ndewa, naar de kust trekt, om
daar ivoor of vee te verkoopen en voor de opbrengst Europeesche waren in te slaan
en mede te voeren., Deze gewoonte is echter een gevolg van Arabischen invloed in
deze streken. A*ls dragers doen vele Wanjamwezi’s bij de Arabische handelaren
goeden dienst. „
Eigenaardig is bij de Oost-Afrikaansche volken de ceremonie der „lloedbroederschap ,
een nauwe verbinding tusschen personen, die hiertoe overgaan. Stanley verhaalt,
AFRIKA. 20