—• Door een verständig rekening houden met de bestaande maatschappelijke en sociale
verhoudingen, welke men moet onderzoeken en in bijzonderheden leeren kennen, om
daarvan partij te trekken, is er veel tot stand te brengen. De Negers moeten als kinderen
bedachtzaam geleid en opgevoed worden, doch men mag hen niet als kinderen
beschouwen; de vaderlijke macht moet niet enkel beschermend, doch ook beheerschend
optreden; de Afrikaner moet worden gebracht tot verbiediging van de Europeesche
macht.
Nu Europa Afrika in de sfeer zijner politiek gebracht heeft, moeten de mogendheden
niet haiverwegen blijven staan, maar in de protectoraten orde en veiligheid zooveel
mogelijk bevestigen, het economisch leven der inboorlingen verbeteren. De weg
daartoe moet practisch zijn; niet in een oogenblik kan alles veranderd worden, maar
geleidelijk moeten de Negers aan de gewijzigde toestanden gewend worden, waardoor
zij tot het besef en de erkenriing van de verbetering komen. Dan eerst zal de m aatschappelijke
ontwikkeling kunnen volgen.
Doch voor- en bovenal: de Europeesche regeeringen zorgen, dat zij volledige
kennis der vreemde landen en volken verkrijgen.
De' misslagen in de koloniale Staatkunde zijn veelal het gevolg van onbekendheid
met gewoonten, rechten en toestanden. De kennis van natuur en land is de grondslag,
waarop de economische en commercieele ontwikkeling der kolonien met vertrouwen
kan berusten; de kennis der volken en van hun zeden en gewoonten blijve de basis
van de politiek ten opzichte der inboorlingen.
Dit grondbeginsel wordt te veel verwaarloosd, ook, helaas! in ons land 1
Of de Afrikaansche kolonien en bezittingen in de eerste tijden aan de verwachtingen
der Europeesche mogendheden zullen beantwoorden? Wij gelooven het niet. De
opofferingen zullen vele zijn, de opbrengsten langen tijd nog betrekkelijk gering.
Niet dan langzamerhand kan Afrika zieh ontwikkelen tot een land, dat produkten aan
Europa levert en waar de consumptie een afzetsgebied vindt, evenredig aan den omvang
en het aantal bewoners. Eer-st dan zullen de Afrikaansche kolonien aan het doel
der inbezitneming beantwoorden.
H O O F D S T U K XI .
EUROPEESCHE BEZITTINGEN IN WEST-AFRIKA.
I. Het Duitsche Protectoraat Iu Zuidwest-Afrika.
In 1882 vestigde de Bremer koopman Lüderitz een nederzetting aan de Angra
Pequena-golf in Zuidwest-Afrika en vroeg om bqscherming voor zijn nederzetting
door het Duitsche Rijk. Na op de tot Engeland gerichte vraag omtrent zijn rechten
daar te r plaatse geen antwoord te hebben gekregen, liet de Duitsche Rijkskanselier
den 18™ Augustus 1883 door den Duitschen consul in Kaapstad de bescherming van
het Rijk over de b.ezitting van Lüderitz uitspreken. Toen Engeland hiertegen opkwam
en aanspraak maakte op de kust, werd er gewezen op de vroegere vraag, en den
24en April 1884 werd de verklaring van den consul ambtelijk hferhaald. Hiermede
ontstond het Duitsche protectoraat in Zuidwest-Afrika, dat nog hetzelfde jaar door
Engeland erkend werd. Daar Lüderitz zijn bezit allengs bad uitgebreid, verkreeg
het Duitsche protectoraat aan de kust een lengte van de Oranje-rivier tot den Uäfjfl
breedtegraad.
De volledige regeling met Engeland had reeds plaats in 1885, waarbij Engeland
het gebied om de Walvischbaai behield, doch het overige gedeelte der kust van de
Oranje-rivier tot de Kunene aan- Duitschland bleef. De grenslijn in het binnenland
werd vastgesteld door het Duitsch-Engelsch verdrag van 1 Juli _ 1890, .waardoor
bepaald werd, dat in het zuiden de grens op den meridiaan van 20° O.L. (Greenwich)
zou loopen, doch in het noorden oostelijker. Wij zullen deze greüs niet omschrijven;
op elke nieuwere kaart is die te vinden.
Het Duitsch gebied besloeg aldus een oppervlakte van pl. m. 832,000 vierk. kilometer,
waar misschien wel meer dan pl. m. 300,000 inwoners gevonden worden.
De meeningen omtrent dit land zijn in de laatste jaren zeer ten gunste van het
protectoraat gewijzigd, vooral doordien de strijd met de Hottentottenstammen meer
van het land heeft leeren kennen. Terwijl het land vroeger als een droog, schraal,
woestijnachtig gewest beschreven werd, noemt Dr. Hindorf 1) het een voortreffelijk
gebied voor veeteelt. De duizenden prächtige runderen der inboorlingen, alsmede hun
talrijke schapen en geiten geven een beeid van hetgeen dit land voor de toekomst
doet verwachten, als er intensieve veeteelt wordt ingevoerd. De uitgestrekte weiden,
die slechts voor een klein gedeelte gebruikt worden, bieden nog voldoende plaats en
voedsel aan voor ontelbare kudden, en de natuurlijke gesteldheid is hier even günstig
of veel günstiger voor de veeteelt dan in de Kaapkolonie.
Naast de veeteelt zal hier de landbouw een belangrijke bron van bestaan kunnen
worden, als het land meer door Duitsche kolonisten bevolkt wordt, waartoe het midden
en het noordelijk deel zieh goed leenen, ook wat het klimaat betreft. Alleen een
smalle,- zandige kuststreek is onvruehtbaar en deze was het, die vroeger ook van het
binnenland een ongunstig denkbeeid gaf.
Het zuidelijk gedeelte van het land is daarentegen droog en woestijnachtig.
De inboorlingen van dit land zijn ten zuiden van de Walvischbaai Hottentottenstammen.
Hier ligt het Groot-Namaland, welks bewoners wij reeds vroeger beschreven.
Verder noordelijk wonen Bantustammen der Herero of Damara, de Berg-Damara
1) Zie de bijlage tot de ambtelijjke „Denkschriften über das ostafrikanische und das südwestafrikanische
Schutzgebiet von 20 XII 1894.”