de beste weiden en jachtvejden werden in bezit genomen door de Blanken. Daarom
weken in de 17e en 18a eeuw de Hottentotten meer en meer terug van de zuidkust,
zoodat in den aanvang onzer eeuw slechts een klein aantal Hottentotten-groepjes in
de toenmalige Kaapkolonie gevonden werden, die alleen aan de Beneden-Bergrivier
nog naar de zeden des volks in eigen gemeenschappen leefden. Doch zij waren
meest allen zoo 'ontaard en tot bandeloosheid vervallen, dat zij zieh om het gezag
hunner eigen hoofden nauwelijks meer bekommerden. Velen hunner vrouwen knoopten
betrekkingen aan met de slaven der Boeren, en deze laatsten waren verplicht, hen mede te
onderhouden, omdat-, de slaven anders zouden wegloopen. Wel hadden deze Hottentotten
gereserveerd grondgebied, dat in de oudere deelen der Kolonie voorhenopen-
gehouden was, maar zij hielden zieh daaraan niet; het waren in werkelijkheid
zwervers geworden, landloopers zonder vast verblijf. Om hieraan een eind te maken,
vaardigde in 1809 Graaf Caledon een proclamatie uit, waardoor de Hottentotten in de
Kolonie van hun zelfbestuur beroofü en onder de Europeesche wet werden gesteld.
.Sedert nam het rondzwerven een einde; elk huisgezin moest een vaste woonplaats
kiezen; ieder, die elders aangetroffen werd zonder een pas van den landdrost of een
baas, moest als een landlöoper beschouwd worden. Eenige kleine benden trokken
thans over de Oranje-Rivier naar Groot-Namalaud, om zieh aan genoemd beheer te
onttrekken, maar de groote meerderheid der Hottentotten werd door deze sehijnbaar
gestrenge maatregelen. van volkomen ondergang, zoo niet van uitsterving, gered.
Zoo werd de geographische verbreiding der Hottentotten beperkt. In de Kaapkolonie,
waar in het begin der vorige eeuw nog zeven groote Hottentottenstammen gevonden
werden, kwamen ze in de eerste helft dezer eeuw slechts als afzonderlijke individuen
in kleine groepjes 'voor: ten zuiden van de Oranje-Rivier bestaat thans geen aaneen-
gesloten stam meer, en zelfs de stamnamen zijn verdwenen. Alleen de naam der
Griqua’s is bewaard in „Griqualand,” een deel der Kaapkolonie ten noorden der
Oranje-Rivier. Doch het volk der Griqua’s vormt geen zuiveren Hottentottenstam
meer; het is een merkwaardige vermenging van Hottentotten, Bosjesmannen en
Europeanen, die de Afrikaansche taal der Boeren spreekt. De ongeveer 45.000
Hottentotten der Kaapkolonie leven meestal verstrooid tusschen Boeren en Kaifers
of zijn tot enkele locaties beperkt en hebben zelfs het stamkarakter verloren.
Ten noorden van den benedenloop der Oranje-Rivier hebben de Hottentotten zieh
noo- staande gehouden. In den aanvang der 18e eeuw leefden tusschen de Kaap en
de°Oranje-Rivier de Udiqua-, Kochoqua-, Griqaa- en Namastammen. De beide eerste
stammen zijn totaal verdwenen; de beide laatste grootendeels -verhuisd naar de
landen ten noorden der rivier. Hier was nog vrij la n d ; de KafFers, die de Hottentotten
meer hadden opgedron-
gen naar het zuidwesten, vorm-
dendaargeen belemmering. On-
dernemende bastaards waren de
leiders dezer volksverhuizingen.
De Griqua’s en Griqua-bas-
taarden, want zij hadden zieh
veel vermengd, trokken gedeel-
telijk naar de Karroo-bergen,
doch een groot gedeelte ver-
huisde over de Oranje-rivier,
waar de Griqua-staat werd ge-
vestigd, die thans deel uitmaakt
van de Kaapkolonie.
De stam der Nama, veelal
„Namaqua” genoemd, doch vol-
gens taalkenners ten onrechte,
welke eveneens reeds gedeelte-
lijk m et vreemde elementen vermengd
was, en naar een kolonist
„Orlam” genoemd werd, trok
in hetlaatst dervorige eeuw over
de Beneden-Oranje-rivier naar
het noorden, en vestigde zieh
daar längs de kust en in het
Binnenland, waar zij zieh over
lietuitgebreide gebied verspreid-
den en geheel het leven en de
gewoonten hunner voorvade-
ren weder aannamen. De oor-
spronkelijke Hottentotten van
het land werden gedeeltelijk
onderworpen, gedeeltelijk slo-
ten zij zieh bij hen aan, terwijl
kleine groepen tot een soort
van lichte afhankelijkheid kwamen.
Het oude stamverband, dat
misschien eens onder deze noor-
delijke Nama bestond, is sedert
zoo goed als geheel verdwenen; e e n o p b e k h o o f d d e b e o b a n a ’s .
een drietal kapiteinschappen,
onder leiding van drie hoofdleiders
der verhuizing, werden aanvankelijk als een soort van staatsverband opgericht.
In dit schrale steppenland zijn zij ook thans nog niet tot rust gekömen. Zij trekken van
tijd tot tijd noordwaarts, waar enkelen reeds samenkwamen met de Griqua, die naar
het Ngamimeer waren verhuisd. Ten zuiden van de Oranje-rivier bleef nog een klein
gedeelte der Nama achter in het zoogenaamde Klein-Namaland, waar zij evenwel al
meer en meer onder den invloed der Europeanen kwamen en hun stamkarakter
meestal verloren. Slechts enkelen aan den benedenloop der rivier bleven aan de taal en
zeden des volks nog getrouw.