en de Ovambo. Zij zijn zwarter van kleur en staan lager in ontwikkeling dan de
Bantu’s der oostkust, en komen in taal en gewoonten veel met de Hottentotten en
in hun levenswijze veel met de Bosjesmannen overeen.
De aanvankelijk vreedzame inbezitneming van deze gewesten door Duitschland
werd in 1893 en 94 gevolgd door oorlogen tegen het Hottentottenhoofd Hendrik
Witbooi en later tegen de Damära’s.
Hendrik Witbooi, half patriareh, half profeet bij zijn stam, was een lästig tegen-
stander, doch werd in 1894 na veel inspanning onderworpen. Bij den opstand der
Khanas-Hottentotten in 1894 onder hun kapitein Andries Lambert verleende Witbooi
hulp, om tot vrede te komen in 1895.
De Herero’s vormen naar hun aantal het belangrijkst gedeelte der inboorlingen-
bevolking. Zij bewonen het hoogland en zijn uitsluitend een herdersvolk, in ’tb e z it
van groote kudden runderen ; zij zijn als bewoners onrustig en niet gemakkelijk te
onderwerpen. De verstrooid wonende Berg-Damara’s zijn meer toegankelijk voor
Europeesche beschaving. De Ovambo’s, meer een landbouwend volk, zijn ijverige,
vertrouwde arbeiders. Ook zijn hier tal van bastaards uit de Kaapkolonie binnen-
getrokken, over ’t geheel krachtige personen met vele goede 'eigenschappen.
Toch behoort de toekomst des lands niet aan de inboorlingen. Het aantal Blanken
is echter nog gering; 1 in 1894 beliep het ongeveer 12Ö0 personen. De Rijnsche
Zending werkt er ijverig voor de verbreiding van het Christendom ; zij héeft 22 zen-
delingen in Nama-land op 9 hoofd- en 3 nevenstations ; bij de Herero’s 10 hoofd-
en 9 buitenstations en bij de Ovambo’s 2 stations.
Door de verdragen met de inboorlingen zijn de landbezittingen, „reservations”, der
stammen aangewezen, terwijl ook de kroonlanderijen der regeering zijn vastgesteld.
Een groot gedeelte des lands is in bezit van „landmaatschappijen”, die veel door
Engelsch kapitaal zijn gegrondvest. Hierdoor wordt de.verkoop aan particulieren
wel eens belemmerd, en men dringt in Duitschland sterk op nationale onderriemingen
en kolonisatie aan.
Het ontbreken van een goede haven is een groot nadeel. Somtijds worden de
goederen nog ontscheept bij den mond der Swakop-rivier, doch dit is alleen bij kalm
weer mogelijk. Daardoor grijpt de handel nog grootendeels plaats door bemiddeling
van de Engel sehe haven aan de Walvisch-baai.
II. Portugeesehe bezittingen in Zuidwest-Afrika.
(A n g o la , A mb riz, B e n g u e l a , M o s sam ed e s , K ongo en K a b in d a .) .
Aan Portugal komt de eer toe, het grootste gedeelte der kusten van Afrika voor
Europa ontdekt te hebben. Kaap Bojados werd in 1439 voor het eerst omgezeild,
in 1445 werd Kaap Verd ontdekt, en in 1460 leerden de Portugeezen de kust van
Sierra Leone kennen.
Dit eerste succes op de onbekende wateren prikkelde het destijds jonge en levens-
krachtige volk, om verder te gaan. Na korter of langer tusschenpoozen werden de
ontdekkingsreizen herhaald, en in 1484 stevende Diego Cam Kaap St. Catharina
voor bij, het zuidelijkste tot nog toe bereikte punt. Na eenigen tijd ontdekte hij in
zee pabij de kust een duidelijk te onderscheiden, krachtigen stroom van donker
gekleurd water, die zieh van het land naar het westen bewoög. Dit moest wel de
monding eener groote rivier zijn, en de Portugeesche edelman gaf bevel tot landen.
Aan den zuidelijken oever werd een steenen zuil opgericht, ten teeken, dat deze
kust door Portugal was ontdekt en in bezit genomen. Want beide begrippen waren
in de eeuw der landontdekkingen zinverwant.
De rivier, welker ondekking wij beschreven, is de Kongo ; aan haar oevers bestond
destijds het groote Kongo-rijk. Met den Koning-van dit Rijk knoopte Portugal
betrekkingen aan, en het Christendom werd er, in schijn althans, ingevoerd.
Het koninkrijk Kongo, dat gerekend werd zieh aan de kust van den aequator tot
16° Z.Br. u it te strekken, was in ’t algemeen verdeeld in drie deelen of onderkonink-
rijken, als : Loango (het eigenlijke Kongo), Angola en Benguela. Elk dezer rijken
was weder onderverdeeld in een soort van graafschappen, enz. Het schijnt, dat het