op den rüg geslingerd. Daar ra s t de kleine tevreden als in een wieg, zacht
schommelend bij elke beweging der moeder.
, De vrouwen der opperhoofden hebben dikwijls sierlijker hulpmiddelen dan de gewone
huid, om het kind in te dragen. Een fraai model van een Kaffer-wieg is op de
voorgaande pagina afgebeeld. Van de huid eener antilope, waar het haar nog op zit,
is een soort zak gemaakt, die van onderen nauw is en van boven langzamerhand
wijder wordt. Door dezen vorm wordt een levendig en lästig kind gevrijwaard tegen
de kans, er u it te vallen. De harige zijde van de huid is naar binnen gekeerd, zoodat
de kleine er zacht op rast. Met behulp van eenige strooken van dezelfde huid, dicht
bij de opening aangebracht, kan de moeder den zak vastbinden op den rag.
De voorzijde dezer wieg is met koralen bedekt, die in regelmatige rijen zijn
opgenaaid. Gewoonlijk worden koralen in twee kleuren daarvoor gebruikt; in dit
geval zwarte en witte. Doör het groot aantal koralen weegt deze wieg ongeveer
1 kilogram.
De opvoeding der kinderen is hoofdzakelijk de taak der moeder, zeiden wij. De
grootere kinderen leven onder streng patriarchale tucht, en de daaruit voortvloeiende
nauwe betrekking tot de ouders vormt een lichtpunt in het familieleven der Zulu’s.
De overgang van den kinderleeftijd to t den mannelijken heeft bij vele stammen met
besnijdenis plaats, terwijl tevens de naam wordt veranderd, het lichaam met witte
verf wordt bestreken, en nog andere ceremonien plaats grijpen.
Na den dood van een familielid nemen alle verwanten een medicijn en wasschen
zieh daarmede, om zieh tegen een mogelijke besmetting te vrijwaren. Om deze zelfde
reden werd vroeger een stervende op een eenzame plaats buiten het dorp gebracht,
waar zijn lijk aan de roofdieren werd overgelaten. De familieleden zitten na den
dood langen tijd stil in de hut en barsten eindelijk in een huilend geweeklaag los,
waarmede het geheele dorp instemt. De hoofden werden vroeger in een zittende
houding in een soort van overwelfden grafkelder begraven, terwijl de doodenkamer
met steenen gesloten werd.
* * H«
Het hoofdbedrijf der Kaffers in het algemeen is 'de veeteelt. Toch wordt, vooral
bij de zuidoost-Kaffers, ook de landbouw niet verwaarloosd. De vruchtbare bodem
en het günstige klimaat leidden hen als vanzelf tot den landbouw. Bij de Bechuanen
in het binnenland is de landbouw het primitiefst; de bodem van hun woonplaats
leent zieh daartoe ook minder.
Op eenigen afstand van de hut, soms wat verder af, ligt het bouwland. De mannen
lichten het bosch en branden het boschland regelmatig af; de eigenlijke gewone
landbouw wordt beoefend door vrouwen en meisjes. Zwaarder veldarbeid verrichten
vrouwen en mannen gemeenschappelijk.
In den tijd van zaaien en planten, die door het hoofd jaarlijks bepaald wordt,
hakt men met een houweel het veld om en na den eersten regen worden dan onder
gejubel en gezang de zaden van Kafferkoren en mais gepoot. Verder worden tabak,
hennep en andere rookkruiden veel verbouwd. Op de uitgestrekte velden worden
houten wachttorens gebouwd, in welker onderste gedeelte de familie gedurende den
oogsttijd leeft, en waarin wachters overblijven, om de vogels en wilde dieren te
verdrijven. Het bewaken van het land wordt overgelaten aan vrouwen en jonge
meisjes; mannen achten dit beneden hun waardigheid.
De vijanden van een korenveld zijn zeer talrijk. Groote scharen vogels en insecten
zijn enkel te verdrijven, zooals zij zijn gekomen; omheiningen helpen voor deze niet.
Enkele apensoorten stören zieh eveneens weinig aan de omheiningen; zij weten ze listig
binnen te sluipen, om daarna in de tuinen alles, wat van hun gading is, te vernietigen
of op te peuzelen. Nabij de groote rivieren is de hippopotamu§ een lästig bezoeker
der bouwlanden. Tegen zulk een gevaarte zou een omheining weinig baten. Daarom
worden hier de bouwlanden vaak met een tamelijk diepe gracht omgeven, en omringt
men deze weder met puntige palen, zoodat, als de hippopotamus daarin mocht
vallen, hij zeker gevangen wordt. Op een soortgelijke wijze wordt een veld soms
tegen den inval van olifanten beveiligd.
Wood verhaalt van een zonderling middel, dat gebezigd wordt, om olifanten
te verdrijven. De Kaffers zijn namelijk van meening, dat de olifant bang is voor het
schrille geschreeuw van kinderen. Zoodra nu de olifanten een kraal naderen, krijgen
alle kinderen een duchtig pak slaag, in de hoop, de dieren door het op deze wijze
verwekt gegil en gekrijsch a f te schrikken en te doen besluiten, de plaats te verlaten.
De oogsttijd valt in Januari; dat is de vroolijkste tijd des jaars en de eenige tijd,
dat man, vrouwen en kinderen gezamenlijk denzelfden arbeid verrichten. Omstreeks
de volle maan vindt dan in de kraal van den koning of van het
opperhoofd het oogstfeest plaats. Daarbij worden.ossen geslacht; er
wordt veel geroosterd vleesch gegeten, ütsjalla gedronken en geducht
gerookt. Eerst na het feest wordt de nieuwe vrucht van het jaar
algemeen gegeten. Dit is ook de tijd, dat de hutten hersteld worden,
en de krijgslieden vangen na dezen tijd bij voorkeur hun roof-
tochten aan.
De nijverheid der Zulu’s is in hoofdzaak dezelfde als bij de andere
Kaffers. In bijzonderheden verschilf zij echter weer, al naarmate
de aard der verschiffende stammen is. De krijgszuchtige Zulu’s hebben
namelijk geen geduld voor het vervaardigen van vele artikelen,
waarvoor de Bechuanen bij v. geen tijd te kostbaar achten.
Bovengenoemde omstandigheid geeft de verklaring van het ver-
schijnsel, waarom de Bechuanen veel houtsnijartikelen leveren, die
door oorspronkelijkheid, sierlijkheid en fijnheid van bewerking de
handwerksprodukten der overige Kaffers ver overtreffen. Lepels van
allerlei vormen, met Stelen, die dieren af beeiden of anders versierd
zijn, vindt men bij hen, en zijn van de Bechuanen bij andere
stammen terecht gekomen. Schoteis en borden, bierkroezen, enz.,
bewerken zij kunstig.
Fig. 1 op nevensgaande af beelding stelt een dergelijken lepel voor.
Hij is niet meer dan 30 cM. lang en stelt in werkelijkheid den
vorm vrij juist voor, wat uit de afbeelding niet zoo goed valt af
te leiden. Deze is genomen van de voorzijde, zoodat men den kop
van het dier verkort ziet en de eigenaardige helling van den rag
niet kan opmerken. Dit stuk is vervaardigd van acacia-hout, den
boom, waarvan de giraffe gewoonlijk zijn voedsel ontvangt, en die
door de Boeren der Transvaal daar-
naar kameeldoorn genoemd wordt.
Fig. 2 is een voorwerp, dat wij
een potlepel zouden noemen; hij
wordt vöor zeer vloeibare spijzen
gebruikt. Deze lepel, u it een stuk
hout gesneden, heeft een merkwaardig
gedraaiden steel, die geheel uit de
hand en zonder draaibank gemaakt is.
Ook de tweede hiernevens gaande
afbeelding geeft ons Kafferlepels te
zien. Daarvan is vooral die, welken
flg. 5 voorstelt, merkwaardig. Hij is
45 cM. lang en de bak is wijd en
diep. Ook deze is gemaakt van
acacia-hout en werd met veel zorg
bewerkt. De vervaardiger wilde den steel zoodanig besnijden, dat hij een bundel
dünne stokken voorstelde, die aan het einde en in het midden met een band zijn
samengebonden, en dit is zoo goed gelukt, dat de heer Wood, die hem zag, op het
eerste gezicht meende, hierin een enkelen boomtak te zien, waaruit verschiffende
dünne takken voortkwamen, die kunstig waren samengevoegd.
De Kaffers bereiden, ’evenals de meeste volken, ook bedwelmende dranken. Het
schijnt wel, dat geen volk het daarbuiten kan stellen. De eenige gegiste drank,
LEPELS, VEBVAiB-
DIGD DOOR KAFFERS.