de waren mede naar het dorp, waar nachtmaal (heilig avondmaal) gehouden wordt en
bij die gelegenheid velen samenkomen. (Zie pag. 17 enl05). Ook worden de boerenplaatsen
soms bezoeht door reizende handelaars, die hun magazijn op een ossenwagen geladen
hebben, en koopen en verkoopen. De reizende koopman wordt „smous” genoemd,
misschien omdat het dikwijls Israelieten zijn, doch ook aan Christen-kooplieden
wordt deze naam gegeven, zoodat men er niets minachtends in moet zien.
* * *
Een eigenaardigheid in het karakter der Boeren is hun lust om te trekken. Deze
eigenschap heeft zieh reeds in de tijden der Oost-Indische Compagnie bij de kolonisten
ontwikkeld en bestaat zelfs nog in dezen tijd. De lust, om den geboortegrond te
verlaten, vormt een schijnbare tegenstelling met het overigens conservatieve karakter
der Boeren. Uit hun vaderland hebben zij deze nomadische eigenschap niet oyer-
geerfd, want zij is niet Hollandseh. De kolonisten, die Europa verbeten, om in
Zuid-Afrika een nieuw vaderland te vinden, hebben zieh echter eenigszins los gevoeld
van den geboortegrond en ook de Fransche refugie’s waren meer aan hun geloof
dan aan hun vaderland verbonden. Hierin ligt misschien -de kern dezer eigenschap,
in den aanvang individueel, maar die, doordien de omstandigheden de individuen
van dezen aard in een land samenbrachten, een volkseigenschap werd. En toen de
kolonisten zieh in Afrika vestigden, werkten hier de geschiedenis, de bestaande toe-
standen, het kfinsrnt en de bodem mede, om die volkseigenschap sterker te ont-
wikkelen. Dat het landschap zieh bij uitstek leende tot veehouderij, was mede een
der oorzaken, waardoor zieh een half nomaden-leven ontwikkelde; bij de Boeren van
de Transvaal, die in den winter met hun vee naar het noorden trekken, vindt men dien
half nomadischen toestand nog. Zoo werd de treklust bij de Boeren een drang,
waarvan zij zieh geen rekenschap kunnen geven, een behoefte, die hen prikkelt en
waaraan de anders zoo kalm berekenende Boer toegeeft zonder door de gevolgen,
die hij trouwens zeer goed kent, te' worden afgeschrikt. Dit bleek o. a. nog bij den
trek, die uit onderscheidene groepen bestond en in 1874, 75 en 76, plaats had. Een
aantal Boeren u it de Transvaal trokken dwars door de Kalahari en na een vijftal
jaren zwervens kwamen zij aan in het Portugeesche gebied van West-Afrika.
De leiders van dien trek schrijven over de aanleiding daartoe het volgende. „Zij
gevoelden een roerenden geest in hun h a rt van trek ; de reden van dezen treklust
was niet te doorzien; hun woning was stil en goed; zij hadden geen bezwaar tegen
de regeering van hun land, noch tegen eenige belastingen, noch ook van wege hun
geloof; maar een drijvende geest van trek was in hun hart, waarvan zij zelven niet
begrijpen konden, wat de „roerende oorzaak was. Zij besloten hun p la a ts e n te
verkoopen; dit gelukte hun heel spoedig, en zoo werd het plan opgevat, om uitvoering
te geven aan hun begeerte, om verder noordwaarts zieh een land te r woning te zoeken.” 1 )
Van tijd tot tijd openbaart zieh die treklust nog bij de Boeren. Voor een paar
jaren was nog een groote trek naar Mashonaland voorgenomen, welke door den
Staatspresident Kruger uit staatkundige overwegingen werd tegengehouden. De
treklust doet zieh het sterkst gevoelen bij de bewoners der Republieken; in de
Kaapkolonie is hij grootendeels reeds uitgebluscht.
Niet zelden ook trok een jager schier alleen naar het binnenland, om daar jaren
te verblijven onder de inboorlingen. Aan het Ngami-meer moet vele jaren een
blanke jager verblijf gehouden hebben, vodr die streek aan Europeanen bekend was.
Van die zwerftochten spreekt ook het Afrikaansche „ Vreerndelingslied u it Kalahari
luoestijn”, waarvan wij hier eenige coupletten laten volgen, te r kenschetsing van den
toestand dier zwervers.
Eensaam, eensaam hier op aard,
Waar mijn droevig oog oek staart,
Ver van vrind en ver van maag,
Moet ik hier mijn lot beklaag.
1) D. Postma, Eenige schetsen van eene geschiedenis van de Trekboeren. 1897.
Mijn gebroke harte brand
In die aaklig woeste land,
Sterwe hier van hongersnood,
Land van skaduw van die dood.
Nergens kom daan hulp en troos,
Van die Wes of van die Oos,
<*ij, o Heere, siet ons leed,
As ons vrinde ons vergeet.
* *
*
In zijn godsdienst is de Boer een zoon v&n het Nederlandsche volk der 17e eeuw,
zeiden wij. De leerstelsels der Gereformeerüe Kerk, zooals die op de Synode van
Dordrecht zijn vastgesteld, zijn de zijne; de Bijbel, volgens de Staten-vertaling, is
zijn handboek, waaruit dagelijks wordt voorgelezen. Deae levensopvattmg stempelt
hun taal en k a rak te r; zij doet hen de geschiedenis met een «jgenaardigen, subjec-
tieven blik beschouwen. In de gebeurtenissen van hun natie zien zij een eigenaardige
openbaring van Gods wil, die hen leidt, en van wien alleen zij afharikeiiji zijn. Zij
beschouwen zichzelf als een uitverkoren volk, en bij hun rondzwerven m e t'h e t vee
over de uitgestrekte weiden vinden zij analogieen met de aartsvaders u it de gewijde
Schrift. Die levensopvattmg was steeds de hunne, en wanneer zij namen moesten
geven aan plaatsen en rivieren, kozen zij daarvoor niet zelden Bijbelsche namen, als-
Bethlehem, Jordaan, enz. .
Die Bijbelsche godsdienstigheid, dat onwrikbaar vertrouwen m den leidenden God,
die het alles wel zal maken, is hun bij het trekken door de eenzame streken, bij
het leven op de afgezonderde plaatsen, dikwijls uren van anderen verwijderdj ten
troost en steun geweest. Daardoor gevoelden zij zieh niet eenzaam, niet alleen,
(zie het lied op pag. 106) hoe ook yan de menschenwereld afgezonderd. Daardoor
zagen zij in de rampen, die hen troffen, een middel van God, om hen tot inkeer
te brengen, als zij diens weg verlieten, en in de vrijheid van hun volk zagen zij
Gods wil. „In de verdrukking keerde ons volk zieh meer dan ooit te voren to t God;
door de schände kwam de Transvaler tot ziehzelven; de aloude vnjheidszm ont-
waakte en de verloren onafhankelijkheid werd hun dierbaarder dan ooit te voren.
(Hofmeyr) W a t voor de Israelieten Jeruzalem was, het ideaal van hun leven,
is voor de Boeren de onafhankelijkheid, en de oud-testamentische teksten, die
daarop betrekking hebben, worden met voorliefde geciteerd. „Indien ik u vergeet,
o Jeruzalem! zoo vergete mijne rechterhand zichzelve. Mijne tong kleve aan mijn
»ehemelte, zoo ik aan u niet gedenke, zoo ik Jeruzalem niet verheffe boven het
hoogste mijner blijdsehap!” ,.
—,0, dochter van Babel 1 die verwoest zult worden, welgelukzahg zal hij zijn, die eene
misdaad vergelden zal, die gij aan ons misdaan hebt.
Deze woorden uit Psalm 137 haalt Hofmeyr aan, en hij voegt er bij: — „zet de
woorden de „onafhankelijkheid van mijn land” in plaats van het woord „Jeruzalem” ,
en het woord „Engeland” in plaats van „dochter van Babel” en gij zult den Trans-
vaalschen patriot van 1880—83 en daarna in het hart zien. Zijn land werd hem een
tempel, zijn vrijheidszin een. hartstocht, zijn geweer een gebed, zijn opstand een
godsdienst 1” , , ,
De geschiedenis der Boeren tot een analogie der Israehetische geschiedenis te maken,
hierin ligt een voorliefde, die in haar eenzijdigheid er toch een bepaalden nationalen
Stempel op drukt.
De T a a lq u a e st ie in Zu id -A f r ik a .
De taal der Boeren van Zuid-Afrika is het Nederlandseh, de oorspronkelijke taal
der Kaapkolonie. Sedert de Kaapkolonie onder Engeland kwam en zieh daar vele
Engelsche kolonisten vestigden, heeft het Engelsch er baan gebroken. De Kaapkolonie