kaal, alleen in de okselholte vindt men een zwakke aanwijzing van haargroei, en
zelfs de schaamdeelen zijn er nauwelijks door bedekt; de baard vertoont zieh sleehts
als een rudimentaire, onregelmatige knevel, die geringe lengte erlangt, nevens eenige
afzonderlijke kroesstoppels aan de kin, terwijl een bakkebaard niet gevonden wordt.
Ook het hoofdhaar Staat in ontwikkeling bij de overige volken van Zuid-Afrika achter,
doch komt het meest overeen met dat der Hottentotten. Het donkere kroeze haar
wordt met hoogeren leeftijd grijs, doch alleen op zeer hoogen leeftijd komt kaalhoof-
digheid voor. Opmerkelijk is het wel, zegt Dr. Fritsch, dat de haargroei der Zuid-
Afrikaansche volken zoo groote overeenkomst vertoont, terwijl de overige lichaamsvormen
zooveel verschillen.
De hangbiiik der Bosjesmannen, dien- de Boeren van Zuid-Afrika „armoepens”
noemen, is eigenaardig en in ’t oog vallend; met de overal ingevallen vormen des
lichaams maakt deze welving van den buik een scherpe tegenstelling. Vooral op jeug-
digen leeftijd komt dit verschijnsel het sterkst voor, en hoewel het iets vermindert,
heeft de sterke overlading der maag niet zelden op lateren leeftijd dezelfde gevolgen.
Händen en voeten zijn in vergelijking met de grootte des lichaams zeer klein; de
voet der vrouwelijke Bosjesman overtreft zelfs dien der Hottentotsche in kleinheid.
W a t de genitalien betreft schijnt de voorbuid bij de mannen zeer lang te zijn;
een besnijdenis bestaat echter bij de Bosjesmannen niet. Algemeen bekend is bij de
vrouweh een eigenaardige vorming der uiterlijke geslachtsdeelen, die ook bij de Hottentotten
gevonden wordt en als „Hottentottenvoorschoot” wordt aangeduid. Zij bestaat
u it een hypertrophie of verlenging der kleine §chaamlip, welke bij haar algemeen voor-
komt, hoewel ook enkele Bantu-vrouwen iets dergelijks vertoonen en zelfs in Europa
het verschijnsel niet onbekend moet zijn. Dr. Fritsch vindt het aldus onbegrijpelijk,
waarom zoo-veel ophef van deze afwijking gemaakt is, omdat zij ook bij vele Noord-Afri-
kaansche stammen regelmatig voorkomt en in den Sudan bijv. aanleiding gegeven
heeft to t besnijdenis der vrouwen.
Nog moeten wij de aandacht vestigen op het verschijnsel der steatopygie, d. i. een
zware vetstuit aan de zitdeelen, die sterk achteruitsteekt en als het wäre een lagen
buik van achter vormt, welke bij de vrouwen der Bosjesmannen en van enkele
andere Afrikaansche volken, als de Hottentotten, de Bongo aan de Boven-Nijl, de
Somali, enz. voorkomt.
De Bosjesmannen hebben geen aaneengesloten landgebied, dat zij als het hunne
beschouwen. De hoofdzetel van dit volk is de Kalahari en verder wonen zij ver-
strooid door het westen der Kaapkolonie, in Namaland en bij de Ovambo. In de
streken van het Ngamimeer komen zij tot 17° Z.Br. in het noorden nog voor. Vaste
woonplaatsen hebben zij echter niet; zij zijn de Zigeuners van Zuid-Afrika, die her-
en derwaarts trekken en telkens onverwacht verschijnen.
Door dat trekkend leven komen zij op weinig plaatsen in groot aantal voor. Be-
trekkelijk talrijk zijn zij nog in het Bosjesmansland der Kaapkolonie nabij de Oranje-
rivier. In den aanvang dezer eeuw hadden zij nog een uitgebreider gebied; men
vond ze tpn N. van het Onder-Bokkeveld, doch eenige jaren later waren zij verder
oostwaarts getrokken naar het gebied van het Roggeveld, waar zij de bewoners
verontrustten. Tot enkele gedeelten waren zij door den aard van hun karakter niet
te beperken; alleen een enkele nederzetting van Bosjesmannen vindt men in de
Kaapkolonie aan den voet der Stormbergen, waar zij met Fingu en Hottentotten
samen wonen. #
* .
Het oordeel over het karakter der Bosjesmannen vat Fritsch in deze woorden
samen: „de Bosjesman is het ongelukzalige kind van het oogenblik.” De lichtzinnig-
heid der Hottentotten stijgt bij den Bosjesman tot een noodlottige onbedachtzaamheid,
die de beste verklaring geeft van de merkwaardige tegenstrijdigheden in zijn karakter.
Wanneer de Bosjesman een of ander plan in het hoofd heeft, volgt hij enkel de
neiging van het oogenblik, zonder aan de mogelijke gevolgen te denken. En hierdoor
wordt het ook duidelijk, waardoor de schijnbaar zoo goedhartige zoon der wildernis
tot misdaden komt, die men niet van hem zou verwacht hebben.
De onverschilligheid ten opzichte van bezit brengt hen ¡ H M tot overtredingen;
ook voor vreemden eigendom koestert hij geen achting.