geest haalt. Een echte Veluwenaar en een wäre Dopper (een godsdienstige secte in
de Zuid-Afrikaansehe Republiek, niet geheel ongelijk aan de Christelijk Gereformeerden
in ons land) hebben in hun gelaatstrekken, in de snit van hun haar en hun kleeding
Ret meest met elkander gemeen, zegt Lion Cachet. „Slechts aan den zwaren baard
en de eenigszins vreemde uitspraak van sommige woorden in het Hollandsch zou men
den Transvaler herkennen in het midden onzer eigen bevolking.”
„Het karakter der Booren is in vele opzichten ons eigen, eigenaardig volkskarakter,
gelijk zieh dit in den nabloeitijd onzer geschiedenis, in eenvoud van zeden, kinderlijk
vasthouden aan Gods openbaring en vrijheidszin bij ondervverping aan wet en recht
openbaart. De Boer heeft eerbied voor God en alles, wat op Zijn dienst betrekking
heeft; vloeken, spotten met den godsdienst of den Bijbel, minachting van den open-
baren eeredienst, van den leeraar of de opzieners der gemeente, vindt niet p la a ts:
dit ligt ftiet in het karakter des volks. Kwezelarij evenmin, en ook geen geest-
drijverij. In de kerkleer zijn de Boeren Calvinisten; wäre vroomheid, met de leer in
oVereenStemmiiig, wordt hoog geeerd, doch wandel en belijdenis moeten overeen-
stemmen, of de laatste vindt ook onder de Boeren geen erkenning. Toch moet men
zeggen, dat de Boer niet onverdraagzaam is op godsdienstig gebied: dit kan men zien
in de keuze van de hoogste ambtenaren van de Republiek.
„Eenigszins is godsdienstigheid een brevet van welgemanierdheid, een bewijs, dat
men een goede opvoeding genoten heeft! Een ongodsdienstig mensch Staat gelijk
met een onopgevoed mensch. Dronkenschap wordt verafschuwd. Er wordt wel
gedrönken onder de Boeren, doch een dronkaard behoort to t de uitzonderingen, en hpt
misbruik van sterken drank is noch volkskwaal, noch volkszonde. De volksmoraliteit
Staat op een hoog peil. Zeer zelden komen er gevallen voor van onechte, of zelfs
van vervroegde geboorten. Gewettigde ontucht kennen de Transvalers niet, en degene,
die zieh op de een of andere wijze vergrepen heeft, wordt onderworpen aan kerkelijke
iucht, wat hier nog al wat beteekent.”
Aldus genoemde schrijver. Wie deze menschen, wat hun karakter aangaat, verge-
lijkt met de boeren van onze zandgronden, zooals ze waren in den tijd, toen spoor-
wegen en andere verbindingsmiddelen de geregelde aanraking met vreemden nog
niet tot stand hadden gebracht, ontdekt een treffende overeenkomst. De Boeren zijn
van Hollandsch bloed, en hoewel door omstandigheden gewijzigd, hebben zij toch de
hoofdtrekken en het karakter bewaard. De verschillen zijn bovenal een gevolg van
de veranderde levenswijze, van de afzondering en de economische toestanden.
„Van welk oogpunt men hen ook beschouwt, steeds ontmoet men eigenschappen
of gewoonten bij hen,” zegt de heer Dr. Hendrik P. N. Müller, „die zij gemeen hebben
met ons volle of die aan ons verleden herinneren. Van wie anders toch dan van ons
zouden zij, echte landrotten, die nooit de zee hebben gezien en zelfs bijna nimmer
een bootje, in hun taal de tallooze uitdrukkingen hebben, ontleend aan het zeemans-
leven? Niet van keuken spreken zij, maar van kombuis; steenen noemen zij klippen,
hun legerstede, kooi. Dezel’fde behoudzueht, ons eigen, vinden wij bij den Boer, zij
h et ook, dat die neiging door de jarenlange afscheiding van de blanke wereld is
vergroot. Bedachtzaamheid en kalmte vinden wij bij hen evenals bij ons. Niettegen-
staande het klimaat to t vroolijkheid stemt, ziet men slechts zelden een opgewonden
Boer. Onder alle omstandigheden vindt men hem ernstig, kalm, recht als een kaars
en in het volle besef zijner waardigheid. Evenals wij is ook hij groot in het groote,
klein in het kleine. Zonder aarzelen verlaat hij huis en hof, wanneer hij daar niet
mdei* in vrijheid kan leven, en gaat dapper onbekende streken te gemoet. Maar
over zaken van haast geen belang begeeft hij zieh in eindelooze twisten en onder-
handelingen, en nooit wordt hij een koopwaar mächtig, van hoe geringe waarde
Ook, zonder dat hij op alle mogelijke wijze getracht heeft, op den prijs af te dingen.
De Boer op zijn uitgebreid erf, die zieh bovenal bezighoudt met het hoeden der
küdden, het weiden van zijn vee en de jacht, kent nog niet de gejaagde drukte
en zenuwachtige onrust, welke oo!^ bij ons- zelfs op het land reeds in enkele strekeh
doordringen. Hij kent niet den strijd om het bestaan der kleine boeren enpaehters;
hij behoeft niet als dezen te zwoegen voor zijn dagelijksch brood. Kalm neemt hij alle
zaken op, in de overtuiging, dat alles terecht komt. Arbeidzaam, zooals wij dit
woord opvatten, is de Boer niet, doch evenmin mag men hem van luiheid berichten,
want als hij op de jacht is en het „ongedierte”, zooals hij het wild noemt, achtervolgt,
kent hii «-een vermoeienis en raakt hij uit zijn gewone sfeer van onverstoorbare kalmte.
In het karakter der Boeren is de zucht naar onafhankehjkheid en zelfstandigheid,
die hun geheele geschiedenis kenmerkt, nog steeds bewaard. Zij waren op hun
eenzame plaatsei“ (boerenhoeven) steeds vrij als patriarchen, en van die vrijheid
doen zij geen afstapd- Hierin ligt hun kracht bij den strijd tegen het Britsche
sezas doch hierin ligt ook hun zwakheid, om iets door gemeenschappehjk samenwerken
to t stand te beengen. De onafhankelijkheidszin ontaardt niet zelden m
konnigheid en stijfhoofdigheid, in gemis van gemeenschapsgevoel. Deze eigenschap
ooenbaart zieh in hun geschiedenis door staatkundige partijschappen en kerkelijke
twisten Het heeft veel mpeite gekost aan de leiders, voor zij de Boeren, die in het
land tusschen de Vaal-rivier en de Limpopo verstrooid woonden, onder een bestuur
konden vereenigen en een algemeene grondwet tot stand brengen (1858).
Alleen als er gemeenschappehjk gevaar dreigde, werden alle partijschappen vertreten.
Dit zagen wij bij den Grooten Trek eh dit leert ook de verdere geschiedenis.
ft Is een afspiegeling. van hetgeen men in de Nederlanden zag m de tijden der
Reoubliek, in de tijden der stichting van de Kaapkolo'nie. In perioden van buiten-
landsche rust is het moeilijk, de Boeren te besturen; doch aan den bekwamen Paul
Krueer is het gelukt, met kalmte en wijs beleid de teugels m handen te houden in
de moeilijkste tijden, toen de republiek een geheele staatkundige en economische
omkeering onderging en in de buiteplandsche politiek met de meeste voorzichtigheid
™ Trots ^a! ^lun individualisme en zelfstandigheid, gevoelen de Boeren zieh toch een,
van eenen bloede en aan elkander verwant. Dit blijkt reeds hieruit, dat zij elkander
met oom” „neef” en „nichtje” aanspreken. Er is geen verschil van stand onder
de Boeren, schoon misschien wel ondersoiieid. van „familie” . A.an niemand, ook met
aan den allerarmste, weigert men een plaats aan de tafel. \ oor den stamgenoot
Staat de woning gastvrij open. Men geVpelt zieh van een volk, van een geslacht;
men gevoelt er zieh een in rang en stand, zoodat er geen knechtschap bij hen
bestaat. Dit volk van gelijken was als voorbestemd voor den republikemschen
regeeringsvorm.
„Elkeen is hier demokraat;
Hier is gen een aristokraat
In onze kleine Vrije staat,
Ons kleine en dappre Vrije staat,
Die kern van vrije Afrika.”
aldus luidt h e t-in een Afrikaner-lied. . ^ ,
Het beginsel van gelijkheid bezieh alle Boeren. Zelden wordt de eene Boer met
meer ondlrscheiding behandeld dan de andere, zegt de heer Dr. Hendrik P V Müller.
Standen bestaan er niet bij de Boeren. Zelfs de ärmste hunner zal door den
President niet anders worden aangesproken of behandeld dan een lid van den Hoog
Edelen Volksraad. In hun regeeringspersonen zien de Boeren met hun meerderen,
maar hun lästhebbers, die in macht en geld worden schadeloos gesteld voor het
werk dat zij verrichten. Boven zieh achten zij geen aardsche wezens. Zichzelt
bewust dat zij hun grond, hun levensonderhoud,' hun vrijheid, uitsluitend te danken
hebben aan de Voorzienigheid en zichzelf, zijn zjj diep doordrongen van het recht-
matio- besef hunner eigenwaarde en dulden zij niet, dat dit op eemge wijze wordt
aangerand Met bescheidenheid kan men veel van hen verknjgen, doch wie er met
aanmatigende eischen komt, wordt de deur gewezen, wie het ook ziJ- Die eigens
c h a p 'is ook nog in ons volk op te merken. Wij herinneren er slechts aan, hoe
voor körten tijd de minister in een Drentsch dorp van de telephoon van den brieven-
besteller gebruik wüde maken, doch dat dit dopr de vrouw, die alleen te huis was,
werd geweigerd. „Niemand, al was het ook de Konmgm, mocht daar aankomen. En
Zijne Excellentie moest wachten, tot de echtgenoot-bnevenbesteller te huis was, „die
alleen den toestel mocht gebruiken.” . .
De Zuid-Afrikaänsche Boer is in zijn omgang met vreemden m zichzelt gekeerd,