en zingen, te vervullen. Rondom die tempels zijn altijd een aantal schedels van
wilde dieren geplaatst, waarbij die van den gorilla een eerste plaats inneemt.
Amuletten van allerlei soort vindt men hier, evenals bij de andere volken in
Afrika; zonder zijn amuletten, die ieder op zichzelf tegen een bijzonder gevaar
beschermen, gaat geen Fan uit. Een ijzeren keten, met schalmen van ongeveer 5
centimeter lengte, is een amulet, die de krijgsman in het gevecht draagt, om zieh
te beschermen; men draagt haar over den linker schouder en onder den rechter
arm. Een andere amulet is een klein zakje, dat van de huid van een zeldzaam
dier gemaakt wordt en met stukjes band, vederen van zeldzame vogels, gedroogde
punten van apenstaarten, gedroogde ingewanden van sommige dieren, sehelpen en
stukjes been gevuld wordt. Elk dezer voorwerpen wordt door den tooverdokter
afzonderlijk gewijd.
De maan wordt met bewondering door de Fan’s gevolgd in al haar phasen; de
volle maan wordt met feestelijke dansen begroet, waarbij de marimba, meestal met
7 tonen (zie de flg. pag. 283) en de trommel, een houten, kegelvormige cylinder,
ongeveer 125 centimer lang, op het breedste einde 30 en op h e t smalste 20 centimeter
in doorsnede, als muziekinstrumenten dienst doen.
De dorpen der Fan’s zijn door sterke omheiningen van palissaden omringd en
men kan er niet binnendringen dan door een paar openingen, die door barrières
gesloten zijn en door wachten bewaakt worden. De woningen zijn vierkant gebouwd
en met stroo gedekt; de tusschenruimten van het houtwerk zijn met klei bestreken,
en boomschors dient, om de openingen te sluiten. Het dorp bestaat u it een enkele
straat en telt niet veel inwoners. De mannen hebben hun kwartieren rechts, de
vrouwen en kinderen links van den ingang van het dorp.
*
Het valt moeielijk te zeggen, hoe ver de invloed der Fan’s zieh längs de kust uit-
breidt. Op verschillende plaatsen vindt men volken, die blijkbaar met de Fan’s
: verwant zijn.
In het gebied van de Kamerun-rivier woont het handelsvolk der Dualla’s. Het
schijnt, dat dit volk door den slavenhandel in de 17e.eeuw van het noordwesten van
het Kamerungebergte naar de kust werd gevoerd. Het was waarschijnlijk een lang-
zame verplaatsing, die de richting van den handel volgde. Het dialect der Dualla’s
schijnt met dat der Fanvolken overeen te ko men. Hugo Züller meent er een overgang
als van het Duitsch tot het Nederlandsch bij op te merken.
De mannelijke Dualla’s zijn over ’t geheel groot en forsch gebouwd; de groei van
hun baard, die als een echt sieraad geldt, is echter zeer zwak. De huidkleur is
meest donkerbruin als van gebrande koffie, dikwijls ook lichter; er komen af en toe
volkomen albino’s onder hen voor, met een lichtere huidkleur en geheel blond haar.
De vrouwen zijn kleiner dan de mannen en niet zoo fraai gebouwd als dezen; het
kort gesneden haar geeft hun eveneens een minder aantrekkelijk uiterlijk. De mannen
en vrouwen gaan, een strook van bonte stof om de heupen niet meegerekend,
geheel naakt. Bij dansen en feesten behängen zij het lichaam met kralen, klokjes,
ringen, arm- en halsbanden enz., die veel geraas maken. Allen tatoueeren het
aangezicht en de borst; de hären der wenkbrauwen trekken zij uit, omdat deze de
oogen te zeer overschaduwen.
De Dualla’s kenmerken zieh door een waren hartstocht voor den handel, waardoor
zij vermögen of rijkdommen hopen te verwerven. Om dit doel te bereiken, ontzien
zij zieh niet, bedrog te plegen, desnoods diefstal. Hun eigen nijverheid is daardoor
van weinig beteekenis; de belangrijkste artikelen zijn: ivoren ringen en stokken met
kunstig besneden knoppen, fraai bewerkte scheeden voor messen en zwaarden.
De veldarbeid wordt door de vrouwen en de slaven verricht; de vrije Dualla acht
het een schände, zieh daartöe te vernederen. De vrouwen worden gekocht van de
ouders en zijn daarna het eigendom van den man, die hen kan wegschenken of
uitleenen en geheel naar goeddunken met hen kan handelen. De toestand der
vrouwen is er ellendig; zij worden bijna als lastdieren beschouwd. Iiinderrijk-
dom wordt als een geluk aangemerkt; de vrouwen brengen echter meestal niet meer
dan twee kinderen te r wereld. Als de vrouw kinderloos blijft, vordert de man da
koopsom terug. Echtbreuk der vrouw wordt streng gestraft. Staatkundige mstelhngen
vindt men hij hen zoo goed als niet. Aldus beschrijft Buchholz de Dualla s, die hij
op zijn reizen in hun land leerde kennen. . BäHl
De Dualla’s stonden, tijdens de grondvestmg van het Duitsche gezag m Kamerun,
onder talrijke kleine hoofden, meestal slechts gezag uitoefenend over een enkel dorp
terwijl een tweetal hoofden blijkbaar meer macht hadden. Het aantal Duallas werd
EEN HUWELIJK B IJ DE BTJBÉ’S.
op ongeveer 26000 geschat. Zij zijn geheel een handelsvolk en hebben daardoor vele
nationale eigenaardigheden verloren. -
Yan de stammen in het gebergte komen de B im b ia s het dichtst bij de Dualla s.
Verder noordelijk wonen de Bakwiri’s, d. i. boschmannen, wier verblijfplaatsen in
het dichte oerwoud verborgen zijn. Buchholz leerde hen kennen als een onschuldig
en openhartig volk, forsch van lichaamsbouw. Tot dien tijd waren zij nog bijna
niet met Europeanen in aanraking gekomen. _
De Bakwiri’s zijn van de kust afgesloten door de van Fernando Po geimmigreerde