Nog vermelden wij de mededeeling van Dr. Donaldson Smith, die bij zijn reis
door Somaliland ten N, van het Stephanie-meer een nieuwen stam van dwergen vond.
Deze dwergen zijn werkelijk regelmatig en goed geproportioneerd gebouwd. Zij noemden
zieh zelf Dume en hun aantal bedroeg ongeveer 700. Ethnographisch zijn zij
soherp te onderscheiden van de andere stammen, waartusschen zij wonen; hun
wapens zijn vergiftigde pijlen en bogen, en evenals de overige Afrikaansche dwergvolken
zijn zij voornamelijk jagers. Echter hebben zij op de bergen eenig vee. Hun
levenswijze gelijkt in vele opzichten op die der Akka’s, Wambutti’s en andere dwerg-
volken van Oentraal-Afrika. Ten noorden van de Dume’s tro f Donaldson Smith nog
een tweeden dwergstam aan, de Bunno’s, die Veel op de Dume’s gelijken.
Dr. Schlichter deed nader onderzoek naar deze mededeelingen, vergeleek ze met
andere en achtte het buiten twijfel, dat hiermede vele vroegere geruchten omtrent deze
dwergvolken bevestigd werden. Hij kwam verder tot het besluit, dat de grootte der
dwergvolken van 1.37—1.52 Meter afwisselt. 1)
* * *
Welke zijn de typische raskenmerken der Pygmaeen buiten de lichaamslengte?
Virchow wijst er op, dat bij alle Afrikaansche dwergvolken het haar de neiging
vertoont tot een spiraalvormig oprollen, waardoor het zieh in bundels voordoet, wat
ook bij Bosjesmanrien en Hottentotten wordt waargenomen. Een in ’t oog vallend
raskenmerk is verder hun betrekkelijk groote schouderbreedte. De huidkleur der
dwergstam men heeft een lichten toon, bovenal met een roodachtigen grond. Emin
Pacha noemt die licht-geelachtig rood, terwijl Schweinfurth in den rooden.grond
een bruinachtige tin t meent te ontdekken. Verder valt op te merken de betrekkelijke
kleinheid van handen en voeten.
A1 deze kenmerken, die men bij de verschillende dwergvolken kan waarnemen,
wijzen op een eenheid van ras. Verder komt ook de rimpeling der huid bij de
dwergen voor, evenals bij de Bosjesmannen.
Naar de kleine lichaamslengte noemt men bovengenoemde volken „dwergvolken.”'
Toch is deze uitdrukking te sterk, en duidelijker is het, als men hen menschen „beneden
middelmatige lengte” noemt. Als gemiddelde grootte vond Wissmann uit tail van
metingen 1.40 meter.
Omtrent het geestelijk leven van deze volken valt weinig te zeggen. Dat zij
afgodenbeelden hebben en daarvoor muziek maken, meent men te hebben opgemerkt.
In hun leven zijn zij echte jagersvolken, waarvoor zij alle geschiktheid bezitten.
Sommigen schrijven hun menscheneterij toe. Een eigen-industrie bezitten zij m e t;
het ijzer wordt niet door hen bewerlct en zij gebruiken minder ijzer dan hun
naburen. Bijna overal zijn zij geoefende boogschutters; pijl en boog zijn hun wapens,
en zelden gebruiken zij de speer. De vergiftiging der pijlen schijnt veel algemeener
bij de dwergvolken dan bij de Negers voor te komen.
* * *
De verbreiding der dwergvolken in Afrika vindt men voornamelijk aan beide zijden
van den aequator; de Mucassequere, door Serpa Pinta beschreven, zijn de zuidelijkste (op
14j/2 Z.Br.), doch worden slechts in enkele individuen waargenomen. Doch opmerkelijk
is het, dat ook in Voor-Indie en op Ceylon onder de flink gebouwde volken een
aantal verstro'oid levende dwergstammen voorkomen, zoo o.a. de Veda’s van Cochin
en Travancore en de Naya-Kurumba’s van het Niligiri-gebergte. Deze laatsten hebben
waarschijnlijk het geheele oude Soraland tusschen Madras en de Ghats bewoond, doch
zijn verdrongen naar eenige uithoeken. Zij leveren aldus een ethnographische analogic
met de Bosjesmannen van Zuid-Afrika.
Verder noordelijk wonen in Voor-Indie nog verschillende kleine volken, en op het
hoogplateau Amarkantok wonen verscheidene dwergachtige volken, als de Juanga’s,
Pu tu a ’s en Djangal’s, omtrent wier levenswijze weinig bekend is. Op Ceylon wonen
1) Geographical Journal 1896, pag. 225 en Petermann’s Mitt. 1896, pag. 237.
n o g de k le in e Wedda’s, d ie d o o r V ir c h ow a ls e e n o e r r a s s e n v o rm b e s c h o u w d w e r d e n . 1)
Verder treft men nog dwergvolken aan op de Andamanen, de z.g. Mijnkopies,
op Malakka de Orang-Semang en Orang-Sakai, nog bijna onbekende volken, en de
Nigrito’s der Philippijnen.
Welke is de afkomst der dwergvolken? Met zekerheid valt hieromtrent mets te
zeggen. Zij doemen ais verstrooide elementen zoo hier en daar op te midden van de
Negerbevolking in Afrika en elders ; het zijn geheimzinnige, mysterieuse schepselen,
die men langen tijd als curiositeiten beschouwde, maar wier verbreiding er op wijst,
dat een beteekenisvolle geschiedenis aan hun bestaan verbonden moet zijn.
De groote overeenkomst met de lichtgekleurde Zuid-Afrikaansche volken heeft ex'
toe geleid, hen te beschouwen als verwante rassen, of als stammen, van een oorspronkelijk
Afrikaansch volk afkomstig, de ruinen van een oervolk. Dat de Zuid-Afrikaansche
lichtgekleurde volken eens een groote verbreiding naar het noorden hadden, staat
historisch vast. Verschillende feiten wijzen er dus op, dat men de thans beschreven
volken als de verstrooide overblijfselen van een oorspronkelijk volk moet beschouwen,
die in den strijd om plaats door krachtiger volken in de uithoeken gedreven zijn,
of ais vex'snipperde resten tusschen mächtiger stammen bleven wonen. 2)
1) Virchow, fibe r die Weddas von Ceylon und ihre Beziehungen zu den Nachbarstammen (Abh.
der Akad. der Wissensch. zu Berlin 1881). ,
2) Tot die nieening komt ook K. Barthel, Völkerbewegungen auf der Südhállté des Afrikanischen
Kontinents. Dissért. 1894.