HOOFDSTUK XXXV.
D E A B E S S I N I E R S .
Ongeveer tusschen 10° en 15° N.Br., in het brongebied van de Atbara en de
Blauwe Nyl, ligt het alpenland Abessinie, het Afrikaansehe Zwitserland. Het is een
gebied van hoogvlakten, door eemge bergketens doorsneden, en met nauwe en diepe
dalen. Het is een rijk geleed land, waar hooge rotsmassa’s zieh als ontoegankeliike
natuurlijke vestmgen verhelfen, met steile hellingen, die alleen door kunstmiddelen
zijn te bestijgen. Daarenboven verrijzen er vulkaankegels en dolomibtbergen met
hun scherp geteekende vormen, en m het midden des lands ligt het blauwe Tana-meer
(80 vierk. mijlen), een prächtige watervlakte op 1755 meter hoogte. Kondom dit
hoogland breidt zieh m het noorden en westen een met' dicht oerwoud bedekte
vlakke landstreek uit, de Kola of Kwola.
,. kJirnaa,t van het Abessinische hoogland is gematigd en aangenaam; op de hoogten
die m den winter met sneeuw bedekt zijn, is het zelfs koel. Doch in de läge streken
en m de aalen heerscht het grootste gedeelte des jaars een zeer hooge temperatuur.
De regentijd duurt voor de läge streken van April tot September, op de hoogvlakten
van Juli tot October. ,
De bevolking van dit gebied is zeer gemengd. Het hoofdeontingent wordt geleverd door
de Abessiniers, naar welk volk het land zijn naam heeft verkregen. De naam Habesch
W°£ ,(«>or . het-volk zelf niet gebruikt, maar is door de Arabieren e r aan gegeven.
De Abessiniers evenwel hebben ten zeerste andere Volkselementen in zieh opgenomen
en moeten m vele deelen des lands enkel als-de heerschers beschouwd worden
waaraan een groöt aantal verschillende stammen onderworpen zijn. Zoo vindt men
er de Agan's, de niet-Semietische oorspronkelijke bewoners, die bijna overal de
lagere volksklasse vormen. De Schoho’s ten zuidwesten van Massaua, zijn met dezen
verwant. Verder vmdt men er Kunäma’s, Galla’s, Danäkils, A fä r’s, H a ra n ’s
en volken, uit vermenging ontstaan. Een belangrijk element, niet door aantal, maar
door hun invloed, vormen de Fallazia’s of Abessinische Joden, bovenal aan den
noordoostelijken oever van het Tana-meer gevestigd, over welk volk wij beneden
nader het een en ander zullen vermelden.
De Abessiniers in engeren zin behooren ethnologisch tot de Hamietische volkengroep
doch zyn zeer met Zuid-Arabieren (Himjarieten) vermengd en hebben een Semietisch
dialect aangenomen (Gheez; daarnaar de naam Gheez-volken), welks dochtertaJen
m Abessinie thans nog bestaan. De Agau’s zijn nog bijna onvermengd en hebben
een Hamietische taal.
Het uiterlijk der Abessiniers (in engeren zin), de bruingele huidkleur en de
spaarzame baardgroei wijzen op Hamietische afkomst, terwijl de scherpe gelaatstrekken
een Semietischen oorsprong aanduiden. Semietische elementen schijnen zieh in de
Hamleten te hebben opgelost. Zij zijn van middelmatige grootte en goed gebouwd
doch hun karakter wordt niet geroemd. Men schrijft hun plooibaarheid, babbelzucht
en luiheid als hoofdeigenschappen toe.
Een opmerkelijk verschijnsel is h<jt, dat de Abessiniers Christenen zijn. Hier te
midden, van den Islam, heeft het Christendom zieh gedurende eeuwen staande gehouden
zij het ook al zeer verbasterd. Het is het monophysitische Christendom (zie pag. 425) •
de Patriarch of „Aboua d. i. onze vader, resideert te Gondar. Daarnaast vindt men
e r ook belijders van den Islam en aanhangers van den Joodschen godsdienst.
Gedurende de middeleeuwen bestond er in Europa een overlevering van den
Aartspriester Johannes, een naam, waarmede een Christelijk vorst in Abessinie of
ergens anders, men wist niet zeker waar, werd aangeduid. In West-Europa bestond
langen tijd een vrome drang bij de Christenvorsten, om dien Aartspriester te leeren
kennen en zijn rijk uit de mystieke onzekerheid aan het licht te brengen. Bij de
ontdekkingstochten der Portugeezen längs Afrika’s westkust speelde het zoeken naar
HOOFDEN VAN ABESSINIERS
het rijk van den Aartspriester Johannes een belangrijke rol. Deze legende berustte
op het Christenrijk in Abessinie, waaromtrent een onzeker gerucht liep in Europa,
dat vrome zielen tot de legende van den Aartspriester Johannes vervormden. 1)
* * *
1) Zie over den Aartspriester: Oppert, Der Presbyter Joannes in Sage und Geschichte, 1870. —
Zarncke, Der Priester Joannes, 1876. — Brunn, Die Verwandlungen des Presbyters Joannes (Zeitschr.
der Gesellschaft für Erdkunde zu Berlin, 1876).