4 2 HET ROOVEN VAN VEE.
kan verdragen, komt hij met zijn metgezellen op de plaats zijner bestemming, zonder
dat zijn voorraad water aanmerkelijk verminderd is. Nu verbergen de dieven zieh
to t den avond, daar zij hun strooptochten nimmer doen bij dag.
In het midden van den nacht sluipen zij nu binnen de omheining voor het vee,
nadat zij den waker, zoo er een is, in alle stilte hebben omgebracht; daarna kiezen
zij de beste runderen uit en drijven ze weg. Al de overblijvende dieren dooden of
vermiriken z ij; gewoonlijk doen zij het laatste, daar zij dan hun pijlen bewaren.
Worden zij echter gestoord en in hun voornemens verhinderd, dan is hun inval
daarom toch nog niet minder noodlottig, want zelfs in hun vlucht Schieten zij op
elk dier nog een vergiftigen pijl af, zoodat er geen enkel rund overschiet.
Wij willen nu evenwel onderstellen, dat hun plannen geslaagd zijn en dat zij
met hun roof veilig zijn afgetrokken.
Zij weten zeer goed, dat zij het spoor van het vee niet kunnen verbergen, en
trachten dit dan ook niet te doen, maar jagen de dieren voort zoo hard zij slechts.
eenigszins kunnen, teneinde hun mogelijke vervolgers een goed eind vooruit te komen.
Zijn zij nu op den juisten weg, dan gaan eenigen hunner vooruit naar de eerste
pleisterplaats, graven de schalen met water op en wachten de aankomst der overigen
af. Het vee krijgt zooveel water als men er voor over heeft, teneinde het kracht
en lust voor de overige reis te geven; de ledige eierschalen worden dan op den rüg
der runderen gebonden en deze opnieuw vooruit gedreven. Op deze wijze gaan zij
van Station tot Station, totdat zij de plaats hunner bestemming hebben bereikt.
Gebeurt het nu echter, dat hun vervolgers hen inhalen, dan verlaten zij het vee
terstond, maar laten als afscheidsgift in elk dier een vergiftigen pijl achter en
KRIJG. VERRADERLIJKE AANVALLEN.
vluchten met zulk een snelheid, dat hun vervolgers dadelijk inzien, dat het.vol-
komen nutteloos zou zijn, hen te achtervolgen.
De noodelooze verwoesting, die zij aanrichten onder het vee, hetwelk voor de
Hottentotten of Kaffers de voornaamste levensbehoefte is, heeft dezen zoo verbitterd,
dat zij somtijds tijdelijk hun onderlinge vijandschap vergeten en zieh vereenigen
tot een aanval op de Bosjesmannen, die door beiden evenzeer gehaat worden. Dit doen
zij echter niet dan met de grootste voorzorgen, daar zij ten volle bekend zijn met
het geväarlijk karakter der vijanden, tegen welke zij willen optrekken; zij onder-
nemen dan ook zulk een tocht niet, tenzij in grooten getale vereenigd.
Van stelselmatig oorlogvoeren weten de Bosjesmannen niets, ofschoon zij wellicht
de gevaarlijkste vijanden zijn, die iemand kan hebben, daar men hun tegenwoor-
digheid altijd eerst vemeemt door het trillen van hun boog en het scherpe, snorrende
geluid hunner gevaarlijke pijlen. Het gebeurt somwijlen, dat een horde Bosjesmannen
zieh om de een of andere reden beleedigd waant door een Hottentotschen of
Kafferschen stam ; zij onderhouden dan tegen dezen een soort van guerilla-oorlog,
waarin hun vijanden geen enkelen rüstigen nacht kennen.
De Bosjesmannen durven hun vijanden niet op helderen dag aanvallen en even-
min zullen zij zieh met een groot aantal hunner tegenstanders meten. Maar niemand
dürft zieh van de hutten verwijderen, tenzij hij van gewapende kameraden vergezeld
is, want hij weet, dat zijn listige vijanden in den omtrek op de loer liggen en dat
achter elken steen, elken struik en iederen boom een Bosjesman kan verborgen zijn.
Deze kleine, maar toch vreeselijke krijgslieden verbergen zieh in het zand, indien zij
slechts vermoeden kunnen, dat enkele zwervers dien weg zullen voorbijkomen, en
de pof-adder is niet onzichtbaarder en zijn beet niet doodelijker dan het schot van
den loerenden Bosjesman.
Op de naakte klippen kunnen zij zieh verwonderlijk goed verbergen; hun gele
huid toch is in kleur zoo gelijk aan de rotsen, dat zij, zelfs als er geen enkele struik
op groeit, ternauwernood zichtbaar zijn. Zij hebben bovendien een eigenaardige
manier om zieh als het wäre op te vouwen, zoodat zij volkomen gelijken op een kegel-
vormigen hoop bladeren en takken, waaraan niets menschelijks te herkennen is.
Openlijk bieden zij zelden tegenstand ; indien men hen aanvalt, verspreiden zij zieh
meestal in alle richtingen, zelfs als zij door een enkelen vijand, die eenvoudig met
een stok gewapend is, worden aangevallen. Zij blijven echter, maanden achtereen,
in den omtrek van een vijandigen stam rondzwerven en vereenigen zieh nooit to t
een gesloten bende, die kan worden aangevallen en overwonnen; zij verdeelen zieh
in kleine troepjes van twee of drie, waartegen het voor den vijand bespottelijk zou
zijn, om met macht op te trekken, maar die niet met een gelijk aantal kunnen
overwonnen worden en toch te geducht zijn, om ongestoord te worden gelaten.
De moeielijkheid, om zulke hardnekkige vijanden aan te vallen, wordt nog veel
vergroot door het zwervende leven der Bosjesmannen. De Hottentotten kunnen een
dorp verplaatsen binnen een halven dag, maar de Bosjesmannen, die geen vaste
woningen, van welken aard ook, bezitten en wier beste woningen oneindig eenvou-
diger zijn dan de slechtste staaltjes van Hottentotsche bouwkunst, kunnen van woon-
plaats veränderen wanneer zij slechts willen; zij kunnen zelfs, indien dit noodig is,
hun ruwe schuilplaatsen vernietigen, zonder dat er eenig spoor van hun laatste
verblijfplaats te vinden is.
In enkele gevallen, maar uiterst zelden, besloten de Kaffers, razend gemaakt door
de vele verliezen, die zij door de Bosjesmannen hadden geleden, de schuldigen tot
in hun schuilplaats na te sporen en de geheele bende te vernietigen. Zulk een
tocht gaat van buitengewoon veel gevaar vergezeld, want er is geen wapen, dat door
de Kaffers meer gevreesd wordt, dan de vergiftige pijlen der Bosjesmannen. In
zulke gevallen maken het verpletterend aantal der aanvallers en de overtuiging der
volstrekte noodzakelijkheid van de taak, die zij zieh hebben opgelegd, den uitslag
volkomen zeker : noch man noch vrouw worden dan gespaard.
De zeer jonge kinderen worden somtijds medegevoerd en tot slaven gemaakt, maar
m den regel beschouwen de Kaffers de Bosjesmannen in hetzelfde licht, alsof het
vergiftige slangen waren; zij dobden ze met even weinig medelijden als zij zouden
gevoelen, indien zij een nest „cobra’s” of „pof-adders” uitroeiden.