van Byzantiun dit volk, en van dien invloed met zijn praal en pracht zijn nog sporen
te ontdekken in kleeding en ceremoniën.
Toen vervolgens de leer van Mohammed ook in Aethiopië met het zwaard verbreid
zou worden, bleven de bewoners van Abessinië hun Christelijk geloof getrouw, en
in den strijd om de onafhankelijkheid van Abessinië, die veertien eeuwen geduurd
heeft, speelde het geloof een groote rol. In weerwil van de invallen der Moham-
medanen bleef Abessinië dus een Christenstaat. Gedurende de middeleeuwen wendde
de Negus zieh telkens, als het noodig was, tot den Griekschen Patriarch van Alexandrie
met het verzoek een Abouma, d. i. een priester aan te stellen van Aethiopië, en
hierdoor werd het verkeer met de Europeesche Christenheid onderhouden.
* * *
In Abessinië vindt men in kerk, Staat, levenswijze en zeden nog overal de sporen
van die vermenging der Joodsche met Christelijke elementen. Alle kinderen worden
op den veertigsten dag gedoopt en de jongens den dertigsten dag besneden. De doop
gesehiedt door onderdompeling, zoo mogelijk in een rivier. Het avondmaal met
brood en wijn is zoo nauwkeurig mogelijk in navolging van het Heilig Avondmaal;
met Paschen slacht men een schaap of lam, evenals bij de Joden. De kerk wordt
blootsvoets betreden naar het voorschrift van Jehova bij het brandend braambosch.
Binnen de kerk blijft men staan, gesteund op een soort van krukken, die aan de deur
uitgereikt worden. In de kerk heerscht een oneerbiedige drukte, vôoral door de
reizigers, die de heilige plaats tot een soort van karavansera maken, waar de
vreemdeling goede kost en inwoning vindt. De geloovigen, die te r kerk gaan, brengeii
gewoonlijk brood, olie, honig, wierook en vruchten mede tot offeranden; de priesters
behouden een gedeelte hiervan en deelen het overige na den dienst uit aan de armen.
Dé dienst heeft zeer vroeg plaats; ongeveer 2 à 3 u u r na middemacht.
Evenals de koningen van Israël en de Czar van Rusland is de Negus voorzitter
der Synode. De Abouma of hoogepriester wordt door den Patriarch van Alexandrië
benoemd, hij heeft to t taak, de priesters te ordenen en den keizer te zalven, terwijl
bij verder een onbezoygd leven leidt. Evenals bij de Israëlieten en de Russen mögen
de priesters huwen. Zij zijn groot, doch leiden een arm leven. Alleen door het kruis,
hetwelk zij in de hand houden, zijn zij meestal van de boeren te onderscheiden.
Voor een klein geldstuk laten zij dat küssen en zij drijven handel in hun gebeden.
Zij dragen dezelfde witte, wijde broek en het katoenen kleed, en daaroverheeh
den nationalen mantel, de Abessinische cliemma, terwijl een groote tulband van
v’lokkig gaas het hoofd bedekt. De priester heeft veelal een sabel, Ians of geweer
in de hand.
Abessinië is rijk aan monniken. De meest ongenaakbare bergtoppen zijn met
kloosters bezet, die rijk begiftigd zijn. Ook zijn er talrijke kluizenaars, beroemd en
geëerd wegens hun kuischheid.
De kerk is een vermenging van den Christelijken en Joodschen tempel en gelijkt
meest op de Russische. De dienst wordt gelezen in het Glieez, een doode taal, die
evenals het Latijn voor de Katholieken de taal der heilige boeken van de liturgie
is en ook als offieiëele taal bij de keizerlijke'besluiten gebruikt wordt. Zij bestaat
u it een mengsel van oud-Bijbelsch Hebreeuwsch en van Chaldeeuwsch ; de letters
gelijken veel op het oud-Hebreeuwsch, maar door een verbastering, die typisch is
voor het gemoderniseerde Judea, wordt het Gheez evenals de Europeesche talen van
links naar rechts geschreven.
Een eigenaardig orkest begeleidt het gezang der priesters. Hiertoe behooren de
ambilta of Hebreeuwsche fluit, die een zacht gonzend geluid doet hooren als van
een bijenzwerm, de harp der dochteren Sions en de cymbalen.
Talrij k zijn. de herinneringen aan het oude Jodendom bij dat vreemde, Israëlitische
Christendom. Des Vrijdags en Woensdags van elke week wordt er gevast, en
bovendien zijn er nog vier groote vasten jaarlijks, een van vijftig en een van dertig
dagen, en twee van drie weken. Bij de begrafenis-plechtigheden volgt men de oude
Israëlitische gebruiken. De uitingen van smart en rouw zijn, evenals in de tijden
van het oude Israël, jammerkreten van weeklagende vrouwen. De naaste verwanten
verscheuren hun kleederen en scheren zieh h e t. haar van het hoofd, dat zij met asch
of zand bedekken. Als men den dood verneemt van iemand, dien men liefheeft,
werpt men zieh te r aarde.
Evenals de Israeliet onthoudt - de Abessinier zieh van het gebruik van var-kens-
vleesch. De Mohammedanen worden in Abessinie slechts geduld, meer n ie t; ontmoet
de Abessinier er een op zijn weg, dan begroet hij hem alleen met de linkerhand:
de rechterhand is voor den Christen.
, Het wetboek is half Joodsch, half Christelijk. Men vindt er het Hebreeuwsche
„jus talionis” onveranderd behouden, en in sommige gevallen het recht van afkoop
volgens een vast tarief voor moord en doodslag. Uit het middeleeuwsche Christendom
heeft men het godsoordeel en van de Hebreeuwen de steeniging overgenomen,
o. a. voor de overspelige vrouw. Deze strenge straf is echter in onbruik geraakt;
de Abessinische vrouw, die zieh aan genoemde misdaad schuldig maakt, verliest het
recht op haar bruidschat; zij mag u it het ouderlijk huis niets medenemen dan een
naald. De zedelijkheid moet er thans niet hoog staan.
Huwelijken hebben vroeg plaats; vaak is de jongeling niet ouder dan twaalf, het
meisje niet ouder dan tien jaar. Zij worden in de kerk gesloten. Alleen den Negus
is het geoorloofd, meer dan een vrouw te bezitten.
Mozes had een practisch socialisme ingevoerd, om de opeenhooping van rijkdommen
in handen van enkelen te beletten, door de instelling van een jubeljaar (het 50e
jaar), waarin de slaaf vrijgelaten, de schuld kwijtgescholden en een nieuwe
verdeeling van bezit moest plaats hebben. Ook in Abessinie heeft men sporen van
dat beginsel. De Aethiopische aristocratische maatschappij berust op het leenstelsel,
maar bij den dood van den leenman keert twee derde van het leen to t den leenheer
terug, die het opnieuw verdeelt onder hen, die hij daarvoor het waardigst keurt 1).
* *
In de kleederdracht en versierselen der Abessiniers vindt men veel Arabische
karaktertrekken. De nauwsluitende pantalon en de groote omslagdoek met breeden
gekleurden rand, bij aanzienlijken van zijde, wordt door beide geslachten gedragen op
de wijze als een toga. Yoeten en hoofd zijn bij de Christelijke Abessiniers onbedekt;
de Mohammedanen dragen een tulband en lederen Sandalen. De kleeding der
vropwen bestaat u it een lang hemd, met van boven wijde en van onderen nauwsluitende
mouwen, bij de rijken met borduursel versierd. Alleen onder de Mohammedanen
vindt men enkel met een lederen schort gekleede vrouwen. De talrijke
priesters, en naar hun voorbeeld ook vele welgestelde leeken, dragen witte jakken met
wijde mouwen, een tulbandachtigen doek, en als bijzonder kenteeken schoenen met
opgebogen snavels en achteruitspringende zolen. Als sieraad dragen de vrouwen
zilveren ringen, dikwijls met bellen, zilveren halsketens, eveneens met rinkelbellen,
rosetten van zilver en goud in de oorlellen. De veilen, die zij over den omslagdoek
dragen, worden met kauri-sehelpen bezet.
Zelden scheidt de Abessinier van zijn lang, krom gebogen sabelmes, hetwelk hij
aan de linkerzijde draagt. Daarenboven heeft hij meestal als wapens speer en schild;
het laatste, zoo mogelijk, van buffelhuid vervaardigd. De Schilden der edelen worden
met zilveren platen versierd. Als vuurwapens gebruiken zij nog vuursteengeweren •
in den laatsten tijd worden deze echter door moderne wapens vervangen.
Opmerkelijk is het, dat men, van het zuiden körnend, in Abessinie voor het eerst
steenen huizen ziet, door kalk samengevoegd. Aan den bouw wordt echter nog
weinig zorg besteed. De ronde bouw en de concentrisch geplaatste wanden wijzen
op een beginsel in den bouw, dat veel bij Neger-stammen ver in Afrika wordt
aangetroffen. In het midden van de binnenste ruimte is de vuurhaard en daamaast
liggen de steenen, om het koren fijn te malen. Dikwijls worden in groote huizen
paarden en muildieren in de kamer gebracht, om daar met de bewoners te overnachten.
De hutten met platte daken, ten noorden van Massaua, herinneren aan de
tembe’s van Oost-Afrika (zie pag. 300).
Hoewel het alpenland voedzame weiden heeft, speelt toch de veeteelt in Abessinie
een betrekkelijk niet zoo groote rol als mogelijk zou zijn. Het meest verbreide
1) Naar Johann Soudan, 1. c.