door de geheele omgeving met schreien, fluiten op de vingers, enz. begroet. Hoofden
bedekken bij het eten en drinken het gezicht, opdat men hen niet kan zien, of sluiten
bij gemis van een hoofddoek op zijn minst de oogen.
De Lundas zijn bijna uitsluitend landbouwers; de vrouwen verrichten hoofdzakelijk
den veldarbeid, doch ook de mannen bieden hulp. Met een houw met körten Steel
wordt het veld omgespit. De belangrijkste produkten zijn; maniok, bataten, grondnoten,
yamworte s, boonen, mais, gierst, bananen, suikerriet, ananas, tabak, katoen, hennep.
Ook de ohepalm en de wijnpalm worden gebruikt, doch niet geteeld. Het bewaren en
ophoopen der veldvruchten, dat in Songo en Kioko veel geschiedt, heeft hier niet
veel plaats. Op zijn hoogst worden de ma'iskolven onder het dak der hut bewaard.
Daar de runderen ontbreken en men er geen ossen als rydieren vindt, rijden de
aanzienlijken op de schouders van slaven, en ook vrouwen maken hier van wel gebruik.
Als fruisdieren tre ft men er geiten, hoenders, honden, en zeldzamer zwarte schapen
enr v5J ns 6^jp| De kleinste zoogdieren, en voornamelijk ratten en muizen, zijn een
geliefd voedsel, te ineer, daar de groote jacht niet veel opbrengt. Behalve visschen
eten zij ook gele rupsen en sprinkhanen. Bier, van mais gebrouwen, en palmwijn
d n n k t men gaarne. v , ;
De hutten der Lunda s hebben de gedaante van een bakkersoven en zijn zeer laag.
De hutten van den Muata Jamvo en van de aanzienlijken zijn nog in afdeelingen
gescheiden. Arme menschen hebben slechts een hut; de rijken geheele rijen, mede
voor de vrouwen en slaven. De dorpen zijn over ’t geheel vry regelmatig gebouwd,
met een breeden, rechten weg in het midden als hoofdstraat, waartoe veelal een
vierhoekige houten poort toegang verleent. Fetischhutten vindt men in menigte in
dit gebied.
Het is hier de plaats, om iets naders over het fetischisme mede te deelen, omdat
dit een groote beteekenis heeft voor de bewoners dezer landen, en er dikwijls verkeerde
voorstellingen dienaangaande bestaan.
Onder fetischisme verstaat men de vereering der door ßod geschapen geesten, die
als middelaars tusschen h e t oppermachtigste Wezen en de Negers gedacht worden,
en die door bemiddeling van waarzeggers en tooverdokters Zijn wil doen kennen.
Die geesten kunnen in eenig aardsch voorwerp, een boom, een steen, enz. wonen,
zonder m het minst aan dat voorwerp verbonden te zijn. Daarom knielt de Neger
voor die voorwerpen, om aldus den geest te aanbidden, dien hij zieh daarin denkt.
Het wezen der zaak is, dat hierbij in den waren toestand niet dat voorwerp wordt
vereerd, zooals het den oppervlakkigen beschouwer toeschijnt, maar dat de Neger
PJn gedachten rieht naar den geest, den middelaar, die hem met de hoogste Macht
m betrekking sielt; Dat hooger geloof aan abstracte Wezens, hetwelk men bij de
fetisch-aanbidders aantreft, doet ook de meening vervallen, die vroeger algemeen
verkondigd werd, dat het fetischisme een primitieve vorm van godsvereering zou
zijn, zooals Max Müller o.a. beweerde. Zeer zeker is een meer geestelijk geloof, een
geloof aan abstracte geesten, het fetischisme van .heden vooraf gegaan, en van die
hoogere religieuse bezieling zijn dan ook in den volksmond en in enkele gebruiken
nog vele sporen overgebleven.
Het woord fetischisme is afkomstig van het Portugeesch (fetipo = tooverij) en
beteekent letterlijk: de godsdienst met vereering van toovermiddelen. Deze benaming,
dooi de Portugeezen hieraan gegeven, bewijst, dat zij het wezen van het fetischisme
met goed begrepen hebben. Ongetwijfeld oordeelden de Christelijke zendelingen
naar een eenzijdige opvatting, en zagen zij het uiterlijke voor het wezen aan. Daarbij
komt, dat het zuivere fetischisme door tal van bijzaken is ontheiligd en ontaard,
■ zoodat de algemeene voorstelling van het fetischisme zieh zeker aansluit bij datgene,
wat het werkelijk voor vele Negers is.
In zijn zuiveren vorm moet men bij het fetischisme onderscheiden:
a. Het Hoogste Wezen, dat wij ßod noemen.
b. De door ßod geschapen geesten, middelaars tusschen ßod en menschen.
c. De personen, die de gemeenschap dezer geesten met de menschen tot stand
brengen en met den dienst der geesten belast zijn: de fetisch-priesters, aan
de Kongo „ßonga” genoemd.
d. De voorwerpen, waarin de geesten als woonachtig gedacht worden, als steenen,
boomen, enz.: de fetischen. .
e. De vereering, welke den geesten ten deel valt.
Op deze wijze voorgesteld, is het fetischisme een trapsgewijze godsdienst, waarin
de rechtstreeksche gemeenschap van den gewonen mensch met het hoogste Wezen
zoo goed als uitgesloten is. De personen, die de gemeenschap tusschen de Negers
en de ßod dienende, geesten tot stand brengen, heeten fetisch-priesters en hebben op
MANNELIJKE EN VROUWELIJKE FETISCHEN DER KRU-NEGERS.
het sociale leven veel invloed. ßewoonlijk hebben zij een drievoudig beroep: dat van
arts, priester en toovenaar. Hoog staande fetisch-priesters munten meestal in een
van genoemde beroepen uit, zijn feitelijk specialiteiten. Een volledige vakafscheiding
treft men hier echter niet aan. Als geneeskundigen zijn die priesters meestal
bekend met verschillende kruiden en huismiddelen, die het lijden der menschheid
kunnen verzachten, al Staat hun wetenschappelijke kennis ook op lagen trap.
Daarenboven gaat kwakzalverij daar met geneeskunde hand aan hand.