nadenkend, voorzichtig in het üiten van zijn gedachten. Het hart ligt hem niet op
de tong. Langzaam, met tusschenpoozen spreekt hij, als om elk woord te overwegen,
vödr het over de lippen vloeit. Hij spreekt niet veel, maar hoort goed; hij toont
zieh niet rechtstreeks onder den indruk van het gehoorde, maar denkt er over na,
overweegt het in zijn geest. Er liggen staatsmanseigenschappen in dat karakter, en
wie den Boer met Europeesche handigheid meent te kunnen verschalken, heeft
buiten den waard gerekend. Daardoor was dit volk, hoe weinig schoolsch geleerd,
door natuurlijken aanleg bestand tegen de aanslagen der Britsche politiek. En het
is niet oneigenaardig, hierhij op te merken, dat ook de Hollandsche hoeren niet
zelden blijken geven van datzelfde politieke doorzicht.
* * *
„Wat ik vooral in de Boeren bewonderde,” zegt de heer Rovers, „is hun groote
mate van gezond verstand, Nooit zag ik een volk, zoo totaal ontbloot van alle
HET HÜISGEZIN TAN EEN ZUID-AFItlKAANSCHEN BOER.
schoolsche geleerdheid en toch met zulke heldere denkheelden omtrent de behoeften
van hun land, met zulk een juist oordeel over de eischen hunner Staatkunde. Zij
zijn de pioniers van Zuid-Afrika -jSware modelburgers van een land, dat den uitersten
voorpost vormt tegenover de barbaren der wildernis.” i
De heer N. J. fiofmeyr, 1) die zijn land eh volk kent, heschrijft het karakter der
Boeren op de volgende wijze:
„Bij den Afrikaanschen Boer moet men de .waarschuwing in acht nemen: „„oordeel
niet naar het uiterlijke.” ” Waar hebt gij ooit hij zooveel uiterlijke onverschilligheid
zooveel innerlijke degelijkheid opgemerkt? De vreemdeling, die het land haastig
doorreist, wordt vaak door den Boer afgestooten; hij vindt zijn kleeding, manieren
en gewoonten vreemd en onaantrekkelijk. Als men echter „een mud zout” met onzen
Boer „gegeten” en zijn vertrouwen gewonnen heeft, dan verkrijgt men een geheel
1) N. J . Hofmeyr, De Afrikaner Boer en de Jamespn-inval 1896;
andere meening omtrent den eenvoudigen en stoeren man, die zoo weinig vei tooning
maakt en z o o weinig spreekt,” aldns de heer Hofmeyr. Selous een Engelschman
die jaren lang in dit land reisde, getuigt: „geen volk te r wereld.is meer waarhjk
goedhartig en gastvrij dan onze Boeren.”
In kunsten, als muziek en zang, in de wetenschap der Europeesche steden en in
hoffeliikheid, zöoals hier gevorderd wordt, heeft de Boer zieh met geoefend. Hij staa
daarvoor te veel op zichzelf. „Maar de deugden, die een volk groot^ maken, de
granietblokken, waarop staten gebouwd werden, bezit hij in hooge mate.
Hoe dikwerf heeft onze luie, hardnekkige, behoudzuchtige Boer met zijn half-
slachtigen, weifelenden en al te huigzamen broeder m stad of dorp tot stilstand,
nadenken en heslistheid gebracht? Hoeveel Afrikaners zijn met door de „o uSan n a s
en ,ou Grietjes” der Boeren j § waar de argumenten der geschiedems en der alle-
daagsche ondervinding maphteloos waren — uit hun laodiceeschen toestand g ew ek t.
W at ware er van het . geloof, de zeden, de taal der vaderen geworden, mdien er
geen eonservatieve, standvastige, „ouderwetsche” Boeren geweest waren .
„Het leven des menschen,” zegt Carlyle, „bestaat met m woorden of gedachten, maai
in daden." Met dezen maatstaf gemeten, maken de Boeren geen siechte vertoonmg.
Zii zijn bij uitnemendheid praktisch van aard en houden v e e l m e e r v a n goede geweren
dan van diepe gedachten. Hun woordenschat is arm, hun woordenkeus gebrekkig; maai
zii weten wel de gesteldheid van een landstreek te beoordeelen, en in de keuze van
goede Stellingen in tijd van oorlog zijn zij geboren generaals. Boeken schnjven zij met,
maar hun daden zijn beschreven in het heldentijdperk onzer geschiedems. Gedichten
stellen zii zelden o p ; zij hebben echter stof voor memg heldendicht geleverd.
. Wii kunnen o n s z e g t de heer Hofmeyr verder, „op geen enkelen grooten
dichter of schilder, wijsgeer of schrijver, geleerde of ontdekker beroemen . en
to c h . . . hebben onze Boeren niet meermalen gansch Europa van verbazmg en
bewondering doen trillen? _ . . . _■
Tezelfder tijd kan niemand hun verwijten, dat zij hun eigen bazum steken en
in de nieuwsbladen en tijdschriften hun eigen lof verkündigen. Daartoe zijn ze ot
te groot, öf te ongeleerd. Zelfverheerlijkende telegrammen laten zij liefst aan den
verklagen vijand over, als eenige troost bij de nederlaag. Onze beste en dapperste
Boeren zijn „groote zwijgers”, evenals de Romeinen van ouds. President Kiugei
kent de kunst en de kracht van het zwijgen even goed als Willem de Eerste, de
„Vader des Vaderlands”, en de jeugdige Vrijstaatsche President weet ook goed zijn
woorden te wikken en te wegen. De echte, typische Afrikaner gelooft in daden,
niet in woorden en geschriften. Onbevangen en geeerd heeft^hij zijn woeste landen
bewoonbaar gemaakt, en vrije staten op hechte grondslagen gestieht.
Het phlegma van den Boer is slechts een uitwendig verschijnsel, want onder die
rüstige oppervlakte smeült een vulkaan, die zal uitbarsten, als de omstandigheden
daartoe samenwerken, , . '
Ook de vrouwen der Boeren nemen een waardige plaats m. Zij waren van
grooten invloed op hun geschiedems. Zij zijn flink van stuk en buitengewoon blank.
Het donkere, lange haar wordt met een eenvoudige scheidmg, zonder krallen, onder
de lange luifel van den hoed verborgen. Het gelaat is fijn besneden-, zij hebben
heldere, zachte oogen, een kleinen neus en mond, tanden als ivoor, dünne hppen,
een ronde kin, een blanken hals, kleine handen en voeten en maken een mooi
figuur, zegt Stuart 1). En wat het karakter betreft, roemt Rovers die vrouwen hoog.
Miin groote bewondering voor de Transvaalsehe mannen steeg tot eerbiedige vereei mg
voor de vrouwen. In de Kafferoorlogen gaven zij doorgaans blijken van den meest ver-
heven heldenmoed en doodsverachting. Ernstig in het gebed, wijs m den raad, moedig
in het gevecht, hebben zij altijd een hoogst veredelenden mvloed op de mannen
uitgeoefend. Zij zijn daardoor ongetwijfeld de krachtigste oorzaak geweest, dat het
geheele volk, ondanks zijn voortdurende aanrakmg met woeste barbaren en aige
scheiden van alle beschaving, steeds trouw gebleven is aan zijn oude traditien van
deugd, zedelijkheid, staatkundige onafhankelijkheid en vrije mstelhngen 2).
1) Stuart. De Hollandsche Afrikanen, 1854.
2) J. H. Rovers De Transvalers en hunne heldhaftige vrouwen^ lö9b.