den vee tegen tabak, brandewijn, koralen, messing en dergelijke zaken. Niet zelden
werd een sehoone os gekocht voor 1 pond tabak en voor V2 pond een vette hameL
De kudden waren hun eenige rijkdom, en alleen het vee was een middel, om me t
de Blanken in ruilverkeer te komen. Vee was het geld dezer volken in den voör-
Portugeeschen tijd ; elke kraal had eenige runderkudden, die niet aan den kapitein
behoorden, doch waaraan ieder zijn aandeel had. Het hoeden van het vee werd om de
beurt aan de bewoners van het dorp opgedragen en dagelijks werd het vee van des morgens
tot des avonds in de weide gedreven, om des nachts in de kraal terug te keeren.
De koeien worden gemolken, en de melk wordt öf versch gebruikt, öf gekookt.
Ook bereiden zij boter door de melk in een lederen zak met het haar naar binnen
te schudden : voorzeker geen zuiver proces. Het drinken van koemelk is den mannen
en den vrouwen, van schapenmelk alleen den vrouwen geoorloofd; men meent, d a t
deze voor mannen ongezond is.
Van de ossen worden de sterkste als draag- en rijdossen uitgekozen. Het slachten
van vee heeft op gruwelijke wijze plaäts; het vee wordt de buik opengesneden en
de warme ingewanden worden er aldus uitgehaald. Alleen in geval van nood of bij
bijzondere gelegenheden, als bruiloft, begrafenis, enz., wordt het vee geslacht, doch
het natuurlijk gestorven vee eet men.
Landbouw was er oorspronkelijk niet en is er thans nog weinig; jacht en veeteelt
leveren het voedsel. Vleesch zoeken zij met waren h a rtsto ch t; zonder vleesch kan de
Hottentot niet leven. Rauw wordt het echter niet gegeten; steeds wordt het eerst
gekookt of gebraden en dan halfrauw genuttigd. Met voorliefde wordt vleesch in bloed
gekookt. Aan het eten geven zij zieh over met al den hartstocht, dien onbeschaafde
volken toonen bij zinnelijke genieting.
De mannen eten afgezonderd van de vrouwen, d ek in d e ren en de nog niet to t man
gemaakte jongelingen. Verschil van rang en stand kan men bij het eten niet opmerken"
ieder grijpt toe naar hartelust. Voor de komst der Europeanen waren water en melk
de eenige dranken ; sedert heeft de Compagnie sterke dranken ingevoerd, waarop zij
zeer belust zijn. Oorspronkelijk hadden zij als genotmiddelen het daehakruid en de
wortel der c an n a ; de Europeanen brachten er tabak, waarop zij weldra zeer verzot
werden, om ze met dacha te rooken, dat ze als belangrijkst ruilartikel, als een soort
geld, kon gebruikt worden. Ook snuiven en kauwen van tabak leerden zij spoedig.
De Hottentotten hebben geen industrie in den eigenlijken zin des woords, doch
verrichten wel eenige handwerken. De bewerking der huiden tot pelswerk en leer Staat
bovenaan wij komen hierop tertìg. Verder is het vlechten van biezen matten van
belang. Uit biezen en riet vlechten zij touwen, om de runderen mede vast te binden.
Zij maken hun aarden potten met de losse
MES, KRUIK E N ROM.
hand, welke arbeid meest door de vrouwen
messen, kost veel tijd. Doch wij weten, da
kend wordt.
De lepel wordt, volgens Wood, door een
klopt den stengel eener vezelachtige plant, ns
het eene einde tusschen twee steeneri plat,
verricht wordt. De klei hiervoor wordt
meest u it mierenheuvels genomen, en
met miereneieren vermengd, gekneed.
De Hottentotten vervaardigen hou-
ten kommen en kruiken, meestal van
wilgenhout, dat zij met onuitputtelijk
geduld met hun siechte messen bewer-
ken. Alleen reeds het veilen der boomen
met de kleine bijlen kost veel tijd. De
bewerking van het hout geschiedt eerst
in ruwe vormen met den bijl en
daarna wordt met het mes nagewerkt.
Het bewerken van kruiken, die u it-
gehold moeten worden met omgebogen
bij de natuurvolken de tijd niet gereeigenaardig
werktuig. vervangen. Men
hem in water geweekt te hebben, aan
zoodat de vezels zieh scheiden en een
soort van ruwen kwast vormen. Dezen steekt men in het vloeibare voedsel, waarvan
¡¡g veel aan blijft hangen, dat op die wijze gegeten kan worden. Thans gebruikt
men echter ook lepels u it horens, schelpen of schildpad gesneden.
Hoewel de bodem goud- en zilveraderen bezit, schijnen de Hottentotten toch voor de
komst der Europeanen geen goud en zilver te hebben gekend. Van koper maakten zij
eenig werk, doch het ijzer, waarvan hun wapens enz. vervaardigd werden, had de
hoogste waarde. Het ijzer smolten zij op de primitieve wijze van alle natuurvolken:
twee groeven werden door een goot verbonden; in de eene werd het ijzer gesmol-
ten, in de andere liep het gietsel uit. Hamer en aambeeld waren hun onbekend;
steenen moesten daarvoor dienen; een zak van geitenleer was een blaasbalg, errzoo
werd op de eenvoudigste wijze het ijzer bewerkt.
Toen de Europeanen in dit land kwamen, was er bijna geen spoor van handel.
Een waardig ruilmiddel hadden zij niet, daar zij goud en zilver niet kenden en
koper en ijzer zelfs weinig voorkwamen. Misschien hadden zij uitvoer van ivoor naar
het noorden en noordoosten: dit moet afgeleid worden uit het weinige ivoor, dat men
bij hen vond, terwijl er wel olifanten gevonden werden. Enkele aanwijzingen schijnen
er te zijn, waaruit men een directen handel der oude Hottentotten met Natal
moet afleiden. * * *
Het algemeen uiterlijk van den Hottentot kan men leeren kennen u it de afbeelding
op pag. 60, waarop een Hottentotsch jongeling is voorgesteld. Het was een metgezel
SANDALEN D ER HOTTENTOTTEN.
van den reiziger Le Vaillant 1), die Klaas heette en door Le Vaillant zeer begunstigd
werd; hij vormt een goed exemplaar zijner natie.
1) François Le Vaillant was een vermaard reiziger. Hij werd geboren te Paramaribo in 1753. Op
10-jarigen leeftijd vertrok bij naar Nederland, reisde veel in Europa, kwam in 1777 weder uit Parÿs
n a ar Holland, waar eenige directeuren der Oost-Indische Compagnie hem in staa t stelden, een reis te
doen to t h e t onderzoeken der landen ten noorden van de Kaap de Goede Hoop. Den 19en Dec. 1780
yerliet hij Texel en kwam 29 Maart daarop volgend aan de Kaap. Toen hij aan land was, werd het
schip door Engelschen aangevallen en vloog in de lucht, waardoor hij niets overhield dan zijn klee-
deren, zijn geweer en 13 ducaten. Door Kapenaars ondersteund, ondernam hij de reis over de Sneeuw-
bergen, en keerde na 16 maanden terug in de Kaapstad. Toen vorm de hij h e t plan van het zuiden
n a a r h e t noorden door geheel Afrika te trekken, en aanvaardde den 15en Juli 1783 met slechts weinig
reismakkers den tocht. De trekossen bezweken echter door de hitte, zoodat hij de wagens bij de
Öranjerivier moest achterlaten. Hij reisde daarop met eenige getrouwe Hottentotten nog verder noord-
waarts, to t den zuiderkeerkring, maar moest terugtrekken. Na veel moeite en gevaren bereikte hij de
Kaap weder. In Europa terug, vestigde hij zieh eerst te Vlissingen, later te Parijs, waar hij zieh aan
de wetenschap wÿdde. Hier kwam hij tÿdens het schrikbewind in de gevangenis, doch herkreeg na
•den dood van Robespierre de vrijheid. Hij schreef o. a. : Reizen in de binnenlanden van Afrika,
1791—1798, 5 deelen.