thonen en der Maleiers, bij de vermenging wel niet kunnen uitwisschen, maar toch
onduidelijk gemaakt.
Door die omstandigheid der vermenging heerscht er onzekerheid en verwarring bij
de schrijvers aangaande de bewoners van Madagaskar. De vermenging der bevolking
van Madagaskar was grootendeels reeds voltooid, voor de Europeanen dit eiland
leerden kennen. En in het land zelf vindt men geen traditie of litteratuur, welke de
geschiedenis der bevolking kan ophelderen. Ook de geschriften der Arahieren, bij
wien men nadere ophelderingen zou verwachten, zijn zeer spaarzaam, wat betreft de
toelichting van dit vraagpunt.
Van waar is de bevolking van Madagaskar afkomstig ? Deze vraag is uiterst moeielijk
te beantwoorden, en tot nog toe niet volkomen opgelost. Als men het oog vestigt op
de talen van Madagaskar, dan springt hierbij een groote eenheid in het oog, en hoewel
zij verschillende dialecten vertoonen, zjjn zij toch blijkbaar van den stam. Alle volken
van Madagaskar, van welke huidkleur ook, spreken zoo goed als dezelfde taal. Die
taal is nauw verwant met de Maleisch-Polynesische talen, en naar het schijnt vooral
met die der Bataks op Sumatra. De heer H. Neübronner van der Tuuk, de kenner
van de Batak-taal, toonde dit aan in zijn Outlines o f a grammar o f the Malasgy
language. Reeds Frederik de Houtman, de eerste Nederlandsche zeevaarder die
Madagaskar aandeed, en in 1603 een Spraeck. ende woordboek; in de Maleysche en
Madagaskarsche talen uitgaf, had het opgemerkt, dat de Madagaskarsche taal, het
Malasgi, van Maleischen stam is.
Bij de eenheid van de taal yindt men groote verscheidenheid van volkstypen, die,
zooals wij zeiden, bovenal to t twee grondvormen teruggebracht worden, nl. de
Maleiers en de eigenlijke inhoorlingen. Naast dezen vindt men talrijke overgangs-
vormen u it de vermenging ontstaan, henevens vele vreemdelingen.
De eigenlijke inhoorlingen van Madagaskar worden als kleine menschen beschreven.
De Hova’s, die hen in het hinnenland onderwierpen, waar hun steenen graf heu vels
nog voorkomen, noemen hen Bazimba’s, en de vroegere Fransche berichten spreken
van Kimo’s. Overblijfselen van deze bevolking zouden nog in het weinig bekende
zuidelijke midden des lands wonen. Dat volk wordt beschreven als zeer kleine
menschen, met donkere huidkleur en wollig haar. Omtrent deze bewoners is nog
weinig bekend. Vanwaar deze volksstam afkomstig is, valt tot nog toe niet met
zekerheid te zeggen. Sommigen meenden, dat deze volken van Afrikaanschen
oorsprong zouden z ijn ; Sibree heeft er echter op gewezen, dat ook in Insulinde en
oostelijker zwarte stammen voorkomen met wollig haar, die Maleische talen spreken.
De Fransche anthropoloog Hamy beschouwt de donkere Madagassaren als te behooren
to t een ander ras dan de Maleiers, maar evenals dezen, uit het oosten afkomstig. Hij
brengt hen tot het Indonesische ras, waarvan in Nederlandseh Indie de Bataks,
Dajaks en Alfoeren de voornaamste stammen zijn.
De hoofdhevolking van Madagaskar wordt gevormd door stammen, die blijkbaar
van Maleische afkomst zijn, doch in enkele gedeelten veel met Negers, elders met
Arabieren en Indiers vermengd zijn. De stammen der westelijke vlakten worden
met den collectieven naam Säkaldiva’s aangeduid, die uit vermenging van Negers
met Maleiers zullen ontstaan zijn. Het zijn kroesharige menschen met zwarte
huidkleur en dikke lippen. Trots hun langdurig verkeer met heschaafde volken,
staan zij nog op een zeer lagen trap van ontwikkeling, bovenal in moreel opzicht.
De stadsbewoners der Säkalawa’s hebben meer een Arabisch of een Indisch
karakter, en onderscheiden zieh van de plattelandsbewoners.
Aan de oostkust worden de stammen samengevat onder den naam Betsimisdraka’s,
die wel een zuiverder Maleisch type vertoonen, maar toch met andere elementen
vermengd zijn. Arabische immigranten en Europeesche piraten hebben daartoe het
hunne bijgedragen. Zelfs vindt men er eenige clans, die zuiver van Arabischen
oorsprong zijn, wier hoofden werkelijk tot de Blanken kunnen gerekend worden.
Het zuiverste Maleische type vertoonen de Hova’s, tegenwoordig het heerschende
volk in het binnenland. De Hova’s zijn van gemiddelde grootte,' van krachtigen
lichaamsbouw en sterk gespierd. Zij hebben een geelachtige huidkleur, dünne lippen,
sluik, (dikwijls ook gelokt) hard, blauwzwart haar en donkerbruine,’ een weinig
scheef staande oogen. Het naast zijn met de Hova’s verwant-de Betsileo’s, in het
zuidoosten van het midden, en de Schänaka’s in het noordwesten, met lichte
huidkleur; de Tankdy s, Tändlet’s en Bdra’s, die verder naar het zuiden en zuidoosten
wonen, zijn reeds donkerder.
De vraag, hoe de Maleiers op Madagaskar kwamen, is nog niet met zekerheid
opgelost. Men heeft*zelfs aangenomen, dat in het gebied van den Indischen■ Oceaan
öt een aaneengesloten landgebied zou bestaan hebben, dat men den naam Lemuria
gaf, en hetwelk in den Oceaan is weggezonken, öf dat er een archipel v aneilanden
heeft bestaan, die den overtocht in den grijzen voortijd hebben mogelijk gemaakt.
Deze hypothesen schijnen ons al te stout en te weinig gegrond. Dat de Maleiers
als kolonisten op Madagaskar kwamen, kan als vast worden aangenomen. Zou het
met mogelijk zijn geweest, dat deze lieden, wier bekwaameid in zeemanschap bekend
is, ook bij de tegenwoordige verhoudingen van land en water op Madagaskar
aankwamen, even goed als op de eilanden van den Grooten Oceaan?
-Wij zullen ons niet verder in de veronderstellingen verdiepen, welke omtrent de
afkomst der Malagassen geopperd zijn, doch nog iets mededeelen aangaande hun
leven en gewoonten.
De levenswijzen en zeden der Malagassische volksstammen moeten veel overeen-
komst hebben. Het familieleven wordt als zeer hartelijk geschetst, wat ook hieruit
bhjkt, dat gehuwde kinderen met ouders, schoonouders en zusters samenwonen.
Huwelijken tusschen nabestaande bloedverwanten komen veelvuldig voor. Zelfs
moeten huwelijken met zusters bij de Heidensche Sakaläwa’s een gewoonte zijn.
Het huwelijk wordt door een soort van koop voltrokken. Doch kuischheid Staat
met bijzonder hoog bij hen, eene benaming voor „maagd” hebben zij niet. Ook is
het een gebruik, dat de vrouw bij afwezigheid van den man aan een gast of een
ander kan uitgeleend worden. Onder de Heidensche stammen is veelwijverij geoorloofd.
Vele hoofden hebben twaalf, tot zelfs eenige honderden vrouwen toe. Echtscheidine;
kan gemakkelijk plaats hebben.
De nederzettingen der Malagassen, steden zoowel als dorpen, liggen meest op heuvels,
door wallen omringd en van eenige concentrische grachten omsloten. Zij bouwen de