Hoewel de Für s zieh niet of bijna niet met Arabieren vermengd hebben, hadden
dezen toch invloed op hun gewoonten, zoodat de F u r’s in vele opzichten van de
zuidehjker wonende Negers verschillen en eenigszins de Nubiers naderen. De F u r’s
misvormen hun lichaam n ie t; zij slaan geen tanden uit, tatoueeren zieh niet en
wonen meest in kegelvormige hutten uit leem, hoewel ook enkele bijenkorfvormige
hutten, met gras gedekt, voorkomen. Zij bemesten de velden, bakken platte, dünne
brooden, houden paarden en kameelen, en belijden den Islam, welks priesters echter
veel van het fetischisme der Negers hebben overgenomen, zoodat de leer van
Mohammed meer een vernis is dan de kern van hun godsdienst. Het groote
paukenfeest, het nationale lentefeest der F u r’s, waarbij tot aandenken aan overleden
heerschers ontelbare runderen geslacht worden en de koning een wit of isabelkleurig
rund uitzoekt, om met diens huid een nieuwe trommel te overtrekken, herinnert
nog aan de heidenen. Hierbij wordt dan het zaaien en oogsten verzinnelijkt, een
bewijs van de hooge waarde, welke men aan den akkerbouw toekent.
De handel van Dar-For is veel verminderd, doordien Wadai zieh een eigen
karavanenweg door de woestijn naar de oase Audjilah geopend heeft. Vroeger ging
de karavanen-handel veelal door Dar-For. en van hier over Kordofan naar de Nijl.
Bovenal bloeide de handel in ivoor en slaven, van welke groote hoeveelheden uit
het zuiden vervoerd en in Egypte en Wadai verkocht werden. De expedities der
slavenjagers verwoestten groote landstreken ,geheel en al.
HTTERATUUR OVER DEN SUDAN, ENZ.
Barth. Reisen in Zentral-Afrika, 1857.
N a ch t ig a l . Sahara und Sudan, Leipz., 1859.
D r . P a u l C o n sta n t in Me y e r . Erforschungsgeschichte und Statenbildungen des
West-Sudans (Ergänzungsh. 121, Peterm. Mitt.).
Dit werk geeft eene uitvoerige. opgave der litteratuur over den Sudan.
H O O F D S T U K XXIX.
DE YOLKEN AAN DE BOVEN-NIJL EN IN H E T BINNENLAND.
I. De Negervolken.
De Nijl doorstroomt in haar bovenloop met talrijke bijrivieren een moerassig
landschap, dicht met tropische moerasplanten bedekt, zoodat uitgebreide streken
alleen in het droge jaargetijde begaanbaar zijn, terwijl bovendien de rivier in het
noorden en zuiden door katarakten is afgesloten of moeielijk toegankelijk is yan de
•overige eultuurlanden. Door deze natuurlyke afsluiting is het land aan de Boven-Nyl
bewoond door een rij yan Negervolken, die nog op een laag standpunt van beschaving
zyn achtergebleven. Door de omwoners van het Victoria Nyanza staan deze volken
in verbinding met de Bantu-Negers, terwijl de Nuba-Negers van Kordofan en de
Fu r’s u it Dar-For den overgang vormen tot de Sudan-Negers. Genoemde Negervolken
aan de Boven-Nijl zijn meestal herdersvolken en komen in vele opzichten
met de Oost-Afrikaansche en Zuid-Afrikaansche herdersvolken o'vereen, terwyl de
enkele landbou wende stammen eveneens met de landbouwers van Centraal-Afrika
overeenstemmen. De volken, welke hiertoe gerekend kunnen worden, zijn van het
noorden af de Schilluk’s, de Djur's, de Belanda's, de Sehuli’s, de Dinka's, de
Madi's en de Ba ri’s._
IVOREN K R IJG S T ROM P E T , CENTRAAL-AFRIKA.
De Schilluk’s vormen het noordelijkste van deze volken. Het is êen verstrooide
volkengroep, die, de oostelijke uitloopers der groep in het gebied der Sobat niet
medegerekend, aan den westoever der Witte Nijl en enkele harer bijrivieren tusschen
12° en 6° N. Br. woont. Vele toestanden wijzen er pp, dat de Schilluk’s hier
waarschijnlijk niet langen tijd ongestoord gewoond hebben, maar beschouwd moeten
worden als een in betrekkelijk laten tijd naar hier verhuisd volk. Vooral heeft dit
volk voor de ethnographie belang, doordien het de verst in het Nijldal naar het
noorden vöortgeschoven Negers zijn. Eens breidden zij zieh nog verder uit naar het
noorden, tot bij Chartum; sedert de grondvesting van dit emporium zijn zij verder
naar het zuiden teruggedrongen, wat bij een heidenvolk, dat in het gebied van den
Islam als vogelvrij beschouwd. werd, niet te verwonderen valt.
Met de noordelijke Schilluk’s komen overeen de Djur's en Dembo’s, aan de Bahr el
Ghasal en Tondj wonend, die een enclave in het Dinka-volk vormen, alsmede de
Belanda’s. De Schuli’s (door de Wanjori’s Gani’s genoemd) reiken geographisch
h e t.v e rs t naar het zuiden en het oosten tot de Hamietische volken. Emin Pacha