W. J. B u r c h e l l . Travels in the Interior of Southern Africa, 1822.
P e t e r K o i.b e . Nauwkeurige en uitvoerige beschrijving van de Kaap de Goede Hoop 1727.
J. v. R ie b e e k . Dagverhaal van J. v. Riebeek (Werken v. h. Hist. Gen. te Utrecht 1848).
R. Mo f f a t . Missionary Labours and Scenes in South-Atrica 1842.
H. L ic h t e n s t e in . Reisen im südl. Afrika 1811. In het Nederlandsch door W. Goede,
Reizen in het zuidelijk gedeelte van Afrika in de jaren 1803,1804,1805 en 1806,1813.
J. C h a pm a n . Travels in the interior of South-Africa 1869.
Th. Baines. Explorations in South-West-Africa 1864.
E. H o lu b. Sieben Jahre in Süd-Afrika 1880.
F r . l e V a il l a n t . Reizen in de binnenlanden van Afrika 1791—1798.
R. H a rtma n n . Die Völker Afrika’s 1879.
0 . P e s c h e l . Völkerkunde 1876.
F r . v . H e l lw a l d . Naturgeschichte des Menschen.
F r . Mü l l e r . Allgemeine Ethnographie 1878.
T h e a l . Verschillende werken over Zuid-Afrika. Zie de titels na de beschrijving der
Blanken in Zuid-Afrika.
T h e o p h . H a h n . Ein Racenkampf in der nordwestlichen Capregion. (Globus, Bd. 14,1868).
„ „ Die Nama-Hottentotten. (Globus, Bd. 12, 1867).
„ „ Die Buschmänner Süd-Afrika’s. (Globus, Bd. 18, 1870).
Dr. W. B l e e k . Reynard the Fox in South-Africa 1864. In het Duitsch 1870.
„ „ „ Reports concerning Bushman researches, Kaapstad 1873, 1875. Deze
twee Reports- bevatten hetgeen door Dr. Bleek u it een Bosjesmansfamilie omtrent
taal, mythologie enz. is opgeteekend. Een derde is na den dood des schrijvers-
uitgegeven.
G r a f J. P f e i l . Skizze von Südwest-Afrika (Peterm. Mitt. 1894).
Schinz. Deutsch Südwest-Afrika 1891.
H O O F D S T U K VI.
DE LICHT GEKLEURDE VOLKEN VAN ZUID-AFRIKA.
D e D w e r g v o l k e n o f P ygmaeEn van A f r ik a .
Wij zeiden reeds op pag. 11, dat er in Afrika dwergvolken leven, die in lichaams-
vorm en huidkleur veel met de licht gekleurde volken van Zuid-Afrika overeenkomen,
en die waarschijülijk een verwante afkomst met dezen hebben. Die dwergvolken
willen wij daarom thans bespreken. Hoewel zij geographisch van de Bosjesmannen
en Hottentotten gescheiden zijn, komen zij er te veel mede overeen, om ze afzonderlijk
te behandelen.
Sedert de oudste tijden wordt door de geschiedems meldmg gemaakt van het
bestaan van Pygmaeen (sing. PygiTKxios, d. i. als ’t wäre een ventje als een vuist,
van pygme — de vuist) of dwergvolken, die niet zeiden als producten der phantasie
beschouwd werden. Homerus spreekt van een ras van dwergen, dat aan den oever
van den Oceaan gevestigd zou zijn, oorlog tegen kraanvogels voerde en in een groote
schaar zelfs den sluimerenden Hercules aanviel, doch deze wikkelde hen in zijn
leeuwenhuid. Aristoteles sch rijft: „De kraanvogels trekken to t aan de meren van
Egypte, waar de Nijl ontspringt; in de omstreken daarvan wonen de Pygmaeen en
dit is geen fabel, maar de zuivere w aarb eid ; menschen en paarden zijn, zooals het
verhaal luidt, van een kleine soort en wonen in holen.” Xenophon’s tijdgenoot en
krijgsgezel, de Grieksche arts Ktesias, die na den slag bij Cunaxa als arts in dienst
van den overwinnaar, koning Artaxerxes trad, en veertien jaren als lijfarts aan het
Perzische hof verkeerde, waardoor hij in Staat was tal van historisch-geographische
bijzonderheden omtrent Indie te verzamelen, verhaalt van Pygmaeen, zwarte menschen,
in het midden van Indie, stomp van neus, leelijk van uiterlijk en buitengewoon
klein van stuk. Zij zouden zoo sterk behaard zijn, dat het hoofd- en baardhaar tot
de voeten reikte, zoodat. zij, als het uitgewasschen was, geen ander kleedingstuk
dan een gordel noodig hadden, om de hären onder den gordel samen te binden. De
koning van Indie had steeds 3000 Pygmaeen in zijn gevolg, want het waren goede
boogschutters. Opmerkelijk is het, dat in Voor-Indie nog stammen met kleine lichaams-
gestalte voorkomen. . .
Wij zullen deze berichten over oude dwergvolken niet verder nagaan. Het is met te
verwonderen, dat dergelijke verhalen in den nieuweren tijd niet zeiden met een onge-
loovig schouderophalen begroet werden. Toch bleek bij het oriderzoek van Afrika’s
binnenlanden in deze eeuw, dat veel van hetgeen men als fabelen beschouwde in
werkelijkheid bestond. Zoo ook de Pygmaeen of dwergvolken.
Een der eerste reizigers van den nieuwsten tijd, die met de dwergvolken van
Afrika kennis maakte en ze beschreef, was du Chaillu 1), en Dr. Lenz 2) bevestigde
1) Pani Belloni da Chaillu, zoon van een Fransch koopman, die zieh in het westen van Afrika aan
den oever der Gabun gevestigd had. Hier opgevoed, maakte hij zieh bekend met de talen der volken
en deed onderseheidene toohten längs de Gabun en verder naar het binnenland. Zijn werk: Explorations
and adventures in Aeqnatorial Africa, 1861, baarde in Engeland veel opzien, doch werd tevens door onder-
scheidene geleerden. zelfs door Barth, wat de waarheid betreft, betwjjfeld- Later werden zijn mode-
deelingen echter door andere reizigers bevestigd. Later volbracht hij nog meer reizen naar het
binnenland en in 1867 verscheen zijn boek: A journey to Ashangoland and further penetration into
Aequatorial Africa, een boek met vele gegevens omtrent plaatsbepaling, hoogte, enz. Verder schreef
hij o. a.: The country of the dwarfs, 1872. - .
2) Oscar Lenz, geb. 1848 te Leipzig, deed onderseheidene reizen in Centraal Afrika, in 1 8 7 4 m het
Ogowe-gebied, in 1879 in h e t Atlasgeb., trok van hier naar Timbuktu en van deze plaats naar de w estkust,
AFRIKA.