de Zambesi afgevoerd en verder op Arabische schepen overgeladen, tot een Engelsche
kruiser hen bevrijdde. Talrijke reizigers verhalen van de gruwelen der slavenjachten,
door Arabieren en halfbloed Arabieren in Oost-Afrika gepleegd, en van de verwoesting,
die zij daar onder de bewoners aanrichten.
De Arabieren hebben al in vroeger tijden handel gedreven op Oost-Afrika en
hadden zieh in die kuststeden genesteld. Wij hebben reeds gezien, (pag. 113) dat de
heerschappij der Arabieren van Maskate over een gedeelte der oostkust gevestigd
was. Dit alles had ten gevolge, dat de bevolking der oostkust met vele Arabische
elementen vermengd werd en d a t. deze er tevens ten zeerste toe bijdroegen, om
den Islam, volgens de bevelen van Mohammed, uit te breiden. De bewoners der
kust, die onder den verzamelnaam Suaheli’s bekend zijn, werden tot den Islam
bekeerd, en het groote en mächtige volk der Somali ging ook tot den Islam over.
Zelfs de nabuurvolken der Somali’s, als de Galla’s, werden door de beweging mede-
gesleept en namen voor een gedeelte eveneens den godsdienst van Mohammed aan.
Daardoor werd op vele stammen der Oost-Afrikaansche bevolking, hoewel zelf niet
van Arabische afkomst, toch een Arabische Stempel gedrukt.
De Arabieren zijn van nature meer landbouwers, veehandelaars en krijgslieden
dan handelaars. Hoewel zij goeden aanleg voor den handel hebben, lieten zij dien in
hun eigen vaderland, en vroeger ook aan de Afrikaansche kust, liever aan anderen
. over. De omstandigheden evenwel hebben de Arabieren hier tot handelaren gemaakt,
maar waar zij hiertoe gelegenheid .hebben, grijpen zij het houweel weder, om den
akker te bebouwen.
Bij den aanvang onzer eeuw dreven de Arabieren op de eilanden en aan de
oostkust overal veel plantagebouw, en wel op uitgebreide schaal. Hun handel
strekte zieh slechts uit tot de landbouwprodukten, terwijl de slavenhandel meer in
handen van enkele importeurs was. De plantagebezitter en de gezeten Arabier
hielden zieh daarmede niet gaarne op en vonden het minder welvoegelijk, den eens
gekochten slaaf tegen winst van de hand te doen, als niet de nood hen daartoe
dwong. De ivoorhandel, vroeger' nog onbelangrijk, was in handen van eenige daar
gevestigde Indiers. De ivoorhandel van Zanzibar was evenwel nog zoo onbelangrijk,
dat in den aanvang van deze eeuw een sehip te Zanzibar met moeite een lading bij
eikander kon krijgen. .
Omstreeks 1820 voerden de Arabieren de specerijenteelt op Zanzibar en Pemba in,
en deze gelukte goed. De arbeidskrachten, hiervoor noodig, werden gemakkelijk
verkregen door de slaveri. De weelde, traagheid en onzedelijkheid namen echter bij de
Arabieren toe, en daarmede vervielen zij tot een treurigen toestand van bandeloosheid,
welke niet zelden to t moord en doodslag leidde.
Door de grootere behoefte aan slaven nam de slavenhandel grooter omvang aan.
Wel had Engeland in 1839 een handelsverdrag met Zanzibar gesloten en wist het
in 1847 van den Sultan te verkrijgen, dat de slavenhandel ten noorden van Baraua
verboden werd, doch de macht van den Sultan had op eenigen afstand der kust van het
vasteland zoo goed als niets te beteekenen en was zelfs op het eiland beperkt. Eerst
in 1873 wist Engeland onder het dreigen met de Britsche kanonnen den Sultan
Said Bargasch tot onderteekening van een verdrag tot _geheeie opheffmg van den
slavenhandel te dwingen.
Dit was opheffing van den slavenhandel. Doch hoewel de mvoer en de handel van
slaven in Zanzibar bij bepalingen van 1873, 1889 en 1890 verboden was, de slavernij
bleef er nog bestaan. Zoo kan men op dit oogenblik rekenen, dat van de 210,000
inwoners van de eilandjes Zanzibar en Pemba nog ongeveer 140,000 in slavernij
verkeeren. Trots vele beperkingen van de rechten op slaven is de slavernij nog blijven
voortduren. En eerst in April 1897 is door decreet van den Sultan op Zanzibar onder
Engelschen invloed de slavernij geheel opgeh'even.
De wettelijke rechten van den heer op de slaven worden daardoor thans met meer
erkend, en iedere slaaf, die vrijheid verlangt, kan deze verkrijgen.
Toch Staat het nog te bezien, of hiervan een ruim gebruik gemaakt zal worden,
evenmin als van de vroegere günstige bepalingen gebruik gemaakt is. Echter een gevolg
hiervan zal zijn, dat de slaven beter behandeld worden, nu zij hun vrijheid kunnen
vragen. Hierdoor zullen velen aan den bestaanden toestand onder betere behandehng
zeker de voorkeur geven boven een geheel vrij leven, dat hun ook den plicht oplegt,
voor zichzelf te zorgen. De specerijenteelt op Zanzibar wordt nog hoofdzakelijk door
slaven gedreven.
Wij zeiden reeds, dat de Arabieren, met uitzondering van enkelen, zieh bovenal
op den plantagelandbouw hadden toegelegd en dat zij zieh van slaven als ;werk-
krachten bedienden. De aanvoer van slaven werd door de slavenkruisers der Engelschen
hoe langer hoe moeielijker, en de prijzen Stegen zoodanig, dat de kleine plantage-
bezitters niet dan njet groote moeite zieh de arbeidskrachten konden verschaffen.
De een na den ander ging te gronde, de plantages verloren hun waarde en verwilderden,
daar zij niet bewerkt werden. Toen eindelijk in 1873 de slavenmarkt te Zanzibar
werd opg'eheven, was de economische ondergang van de Arabieren in Oost-Afrika te
voorzien. De vroegere plantagebezitters moesten naar andere middelen van bestaan
omzien, wilden zij niet geheel verarmen, terwijl hun bezittingen met hypotheken
belast werden. ' .
In dien tijd kwamen de Indiers als een nieuw element in Oost-Afrika. Reeds voor
dien tijd bevonden zieh; Indiers in Oost-Afrika en sedert den tijd der Portugeesche
heerschappij leefden enkelen hunner in de hoofdplaatsen, doch wegens hun gering
aantal bleven zij zonder beteekenis. De Banianen, een käste van Indische kooplieden,
dreven kleinhandel, en de Mohammedaansehe Hindu’s hadden den groothahdel in
handen, kochten ivoor, slaven, specerijen, caoutchouc, kopal en koper en voerden
deze artikelen uit. De nieuw aangekomenen nu namen de plantages van de achter-
uitgegane Arabieren over.
* * *
Wij moeten hier in enkele woorden iets naders mededeelen omtrent de Banianen
in Oost-Afrika. Deze.lieden behooren tot de Indische sekte der Battia’s en fragen
algemeen den naam Banianen, d. i. kooplieden, wat eigenlijk een spotnaam is. Zij
zijn onder de Islamieten, wat de Joden onder de Christenen zijn, en men zegt in Indie
vaniemand, die veel overvraagt: ,,’t is een Baniaan” , zooäls men hier zegt: '„’t is eenJood”.
De Banianen zijn Vegetariers ; zij mögen, geen levend wezen dooden, en wijl zij hun
geweten met niets willen bezwaren, wordt zelfs het ongedierte des lichaams niet
gedood, doch buiten de deur gezet. Aan den maaltijd zit ieder alleen of wendt
zieh in elk geval van alle anderen af. Zij gebruiken de frissche bladeren van
den Indischen vijgeboom als borden en schoteis. Het aardewerk, waarin de spijzen
bereid worden, moet elke maand door nieuw vervangen worden. De Baniaan mag
bij het eten den mond niet met de hand aanraken en evenmin vork of lepej
gebruiken; hij moet derhalve de spijzen als het wäre in den mond werpen. Zoo
ook giet hij het drinken in den mond, zonder dat zijn lippen den beker aanraken.
De kleeding der Banianen bestaat uit een om de heupen geslagen doek, welks einden
van achter en voor tusschen de beenen door getrokken worden. In huis blijft het
bovengedeelte des lichaams n a a k t; op straat draagt hij een dun katoenen jak, welks
mouwen de dubbele lengte van den arm hebben. De voeten zijn bedekt door schoenen
met dikke zolen, en op het hoofd draagt de Baniaan een kleine muts van bonte
zijden stoffen of fluweel. Het zwarte haar is van voren kort geschoren; zij laten het
echter van achter vrij groeien ; in een gedraaiden staart ligt het onder de muts, e n te
huis laten zij het los hangen, zoodat het niet zelden tot den gordel reikt. Bij feestelijke
gelegenheden wordt het hoofd met een dünne, roode, met goud doorwerkte stof,
welke als een tulbanÜ is gevouwen, versierd.
De Banianen laten de vrouwen steeds in hun vaderland achter; de aangebeden
heilige koeien evenwel voeren zij naar den vreemde mede. Deze wonen met hen
onder hetzelfde dak en worden met teederheid behandeld.
De dooden worden door de Banianen verbrand en de asch werpen zij in zee.
Naast de Banianen vindt men er ook vele Indische Mohammedanen, die de Arabische
gewoonten navolgen. De Parsen uit Indie vormen de minderheid; zij behooren tot de
Ariers en kleeden zieh als Europeanen. Zij zijn vuuraanbidders, wat hun religie betreft,
en drijven handel.