G A L L A - S O M A L I - E N M A S S A I - V O L K E N.
j?e noordoosthoek van Afrika, tusschen de gebergten van Abessinié en den
Kilima Ndsjaro m het noorden en zuiden, en tusschen Kaap Guardafui en het Nijldal
m het oosten en westen, wordt bewoond door Hamietische volken, die gedeeltélijk
nog in een toestand van nomaden of zwervende herders verkeeren. Zij zijn echter
met van zuiver Hamietisch bloed, want in meerdere of mindere mate hebhen zij
aan vermenging met andere volken blootgestaan. Men kan bij deze volken een
drietal groepen onderscheiden, die als Galla’s, Somali’s en Massai’s bekend zijn.
De Galla’s hebben hier in historisch opzicht de belangrijkste rol gespeeld. Zij
hebben grooten invloed gehad op de geschiedenis van Abessinié, alsmede op de
Arabieren aan de kust. De Somali’s zijn met de Galla’s verwant, maar geographisch
van hen gescheiden; zij wonen in den noordoosthoek van Afrika, meer längs de
kust. De Massais vormen de zuidelijkste voortzetting dezer volkengroep; zij wonen
ten oosten van het Victoria-Nyanza, en zijn dus naburen van de Wahuma-volken
en van de Wanjamwezi’s (zie pag.-300 en 307). Zij hebben zieh overal sterk met
de Negers uit Oost-Afrika vermengd en daardoor komen er vele elementen uit de
ethnographie der Negers in hun land voor,' wat tengevolge heeft, dat de grenzen in
het zuiden moeielijk zijn aan te wijzen.
Een gevolg van de verschillende vermengingen is, dat Galla’s, Massai’s en verwante
volken geen algemeen volkstype bezitten en zij op dien grond niet als een eenheid
beschouwd kunnen worden. Hoewel ik vele jaren met deze volken omging, zegt
Hildebrandt, bleef het nog altijd voor mij uiterst moeielijk, om de individúen op het
gezicht af te rangschikken en te bepalen, of zij tot de Hadramautsche Arabieren,
Somali s, Galla s, Dankali’s, Bedja’s, Massai’s, Nikamba’s of andere stammen behoorden.
Zelfs in Egypte komen in de harems en danszalen niet zelden zoogenaamde Nubiers
voor, die van edel Galla’sbloed zijn. Ook in Zanzibar worden de Galla-meisjes bij
voorkeur door Europeanen en Indiers gezöcht.
De Galla’s, Somali’s en Massai’s zijn herdersvolken, waartoe de gesteldheid van
hun land aanleiding geeft. Het is een steppenland met een Steppenflora, die aan
penoden van lange droogte kan weerstand bieden. In de zomermaanden vértoont
het landschap een beeid van treurige winterrust, zoodat men vruchteloos een
beschutting zoekt tegen de stralen der tropische zon. Doch in het. midden van
October, als de groote regentijd begint, wordt het land met een heerlijk groen kleed
overdekt, dat met een rijkdom van kleuren getooid is. De overgang is snel, bijna
opeens. Deze natuurlijke gesteldheid leidt als vanzelf tot het nomadenleven; men
moet nu hier, dan daar voedsel voor de kudden zoeken.
Verder is de jacht een geliefd bedrijf; hierbij sluit zieh aan, dat de bewoners echte
knjgslieden zijn. Zwerven met hun vee, jagen, oorlogvoeren, welke laatste liefhebberij
ten zeerste bevorderd wordt door de talrijke veeten onder de stammen, dit zijn de
hoofdbedrijven van deze krachtige volken. De Somali’s zijn de doodsvijanden van de
Galla’s, doch de stammen der Somali’s zijn onderling ook voortdurend in strijd. De
Galla’s vormen den schrik der Abessiniers, de Massai’s dien van de Oost-Afrikaansche
volken tusschen het Victoria-Nyanza en de kust.
De naam Galla, Arab., zou volgens Krapf beteekenen „immigrant”, volgens
Bruce „herder”, volgens Brenner „ongeloovige”, „barbaar” ; het Volk zelf noemt
MAN EN VEOTnV PEP SOMALIS,