206 HOFETIKETTE. RECHTSWEZEN.
„Majesteit, Heer en Hoofd des hemels en der aarde, gij zijt de donkerheid en als de
avond (d. i. onveranderlijk en verschrikkelijk voor de vijanden); gij zijt als een berg
(d. i. niet te naderen); gij verteert velen (vijanden); gij zijt gegroeid, terwijl anderen
klein zijn gebleven.”
Moffat geeft het volgende voorbeeld van een aanspraak: „ 0 hemel, koning der
koningen, koning des hemels, wie zou u niet vreezen, den zoon Machobane’s, mächtig
in den slag? Waar is de mächtige voor onzen grooten koning? Waar is de sterke
des wouds voor den grooten olifant? De snuit verbreekt de takken des wouds: het
is het geraas der Schilden van Machobane’s zoon. Hij moedigt ze aan; het is als de
vlam in het droge gras. Zijn vijanden zinken voor hem neder, den koning der
koningen. De vader des vuurs stijgt er o p . ten blauwen hemel. Hij zendt zijn
bliksem door de wolken en laat den regen vallen. Gij, bergen, wouden en gras-
vlakten, hoort de stem van Machobane’s zoon, den koning des hemels 1”
Die onderworpenheid bleek ook u it de treurplechtigheden bij den dood van koning
Chaka’s moeder, een groot aantal mensehen werd omgebracht in de opgewondenheid
van het oogenblik, en 10 meisjes tegelijk met de doode werden begraven. Drie maanden
lang werd te r eere van de afgestorvene alle veldarbeid gestaakt, en in den loop van
h et geheele ja a r werden alle zwangere vrouwen met hun mannen gedood.
* * *
Het rechtswezen der Zulu’s, hoezeer ook het kenmerk dragend van de ruwe
geschiedenis des volks, bezit toch vele punten van overeenkomst met dat van
beschaafde natien. Zij sparen geen moeite, om in quaesties de juiste oplossing van de
vraagstukken te vinden. De hoofden en de koning zijn er rechters, de laatste in
hoogste instantie. De straffen op misdaden en zoogenaamde misdaden zijn er streng;
onder Chaka werd diefstal met den dood g e stra ft; zelfs hij, wiens oog droog bleef
bij den dood van een aanverwant van het koningshuis, onderging dezejfde straf.
Cetywayo ■ stelde alleen de doodstraf voor deserteurs,'toovenaars en giftmengers.
In 1872 drong de Engelsche resident Shepstone er op aan, met andere verbeteringen
ook deze wet in te voeren, dat niemand zonder proces te r dood kon worden gebracht.
Formeei geschiedde dit, doch hiermede werd het koningschap al te zeer in zijn
wortel aangetast, zoodat die verandering niet tot uitvoering kwam.
Voor lichtere misdaden en overtredingen worden boeten in vee opgelegd. Wie
van veediefstal beschuldigd wordt, moet het dubbele vergoeden; ook beleedigingen
worden door het betalen van veeboeten goed gemaakt. Zelfs moord wordt daarmede
vereffend, als de betrokken familien het goed vinden; 5 a 6 stuks runderen moeten
op een moord staan. Doch een moord op hen, die beschuldigd worden, anderen te
hebben betooverd, blijft ongestraft. Bij de rechtspraak kent men een eed op
overleden ouders of hoofden of op den koning, en daarmede wordt een beslissing
genomen in bepaalde gevallen.
Misdadige plannen ten aanzien van den koning worden buitengewoon zwaar
gestraft. Hierbij speelt het bijgeloof een voomame rol en daardoor wordt de
willekeur des te grooter. Als reden van den vreeselijken moord op Piet Retief,
(zie pag. 183) en da zijnen g a f Dingaan later op, dat zij toovenaars waren. De
aanklaeht van toovenarij is in de Kaffersche staatsmachine een middel, om personen,
die men liever niet ziet, te verwijderen en hun bezittingen te confiskeeren.
* * *
Er bestaat een kenmerkend verschil tusschen de Kaffer-volken längs de kust en
die in het binnenland, dat misschien voor een deel uit de geographische ligging van
het land, voor een ander deel u it historische oorzaken te verklären valt. Theal trek t
een vergelijking tusschen beide, die wij in hoofdzaak volgen.
De taal van beide groepen Kaffers is naar den oorsprong dezelfde en toch kunnen
zij elkander niet verstaan. De binnenlandsche stammen zijn meer bedreven in
handwerk en .hun hiiizen zijn beter gebouwd. Hun regeeringsvorm is minder
despotisch, en ook de aanzienlijken hebben er invloed op de beslissing van de zaken.
De mannen helpen de vrouwen in het bebouwen van den grond, hoewel het zwaarste
en meest geregelde werk aan de vrouwen wordt overgelaten.
KAFFERS AAN DE KUST EN IN HET BINNENLAND.
Uit het bovenstaande zou men afleiden, dat de volken van het binnenland h e t in
beschaving van de kustbewoners winnen. Dit is evenwel niet het geval, want
overigens heit de schaal der vergelijking meer over naar die der kust-stammen.
De Bantu’s van de binnenlanden zijn kleiner en niet zoo welgemaakt als die,
welke längs de kust wonen, en op zedelijk gebied staan zij ongetwijfeld veel lager.
Geen van beide verdienen in dit opzicht een eereprijs, maar de Kaffers der binnenlanden
zijn bepaald grof onzedelijk. Theal zegt, dat de Kaffers van het binnenland
meer geneigd zijn, om onwaarheid te spreken, hoewel Livingstone hun waarheidsliefde
nogal roemt. De Kaffer van de kust, en vooral de Zulu, is een dapper krijsman;
zijn binnenlandsche stamverwant is over ’t geheel een lafaard.
In hun huwelijksgebruiken bestaat een belangrijk verschil. De Kaffer der kuststreken
wil geen vrouw trouwen, wier bloedverwantschap met hem kan worden nagespoord,
hoe ver die ook möge zijn. Hierin ziet hij zoo groot bezwaar, dat hij zelfs niet een
vrouw trouwen zal, die tot een anderen stam behoort, wanneer zij denzelfden
familienaam draagt als hij, al kan de bloedverwantschap ook niet worden nagespoord.
Een dergelijk huwelijk zou schandelijk zijn en het hoofd zou er hem zwaar voor
straffen. In het binnenland daarentegen trouwt de man bijna in den regel met d e 1
dochter van zijns vaders broeder, een gewoonte, meent Theal, die het veelvuldig
voorkomen van krankzinnigheid en idiotisme bij de binnenlandsche stammen verklaart,
terwijl men aan de kust zelden zulke geestesziekten aantreft.
Bij beide komt de besnijdenis voor, maar de plechtigheden bij deze gebeurtenis
verschiffen zeer. Längs de kust is aan de plechtigheid geen geheim verbonden, doch,
bij de binnenlandsche stammen worden daarbij de jongelingen opgenomen in een
soort van gilde; zij leeren paswoorden kennen en hun worden daarbij zekere
verplichtingen opgelegd. Wel worden de inwijdingsgebruiken geheim gehouden,
maar toch zijn enkele er van bekend geworden, o. a. het overbrengen van moed,
verstand en andere eigenschappen bij de jongelieden. Zoo wordt bijv. de lever van
een dapper gesneuveld vijand beschouwd als de zetel van moed, de ooren van
verstand, het vel van het voorhoofd als de zetel van volhardingsvermogen, enz. Nu
worden deze lichaamsdeelen u it het lichaam van den gesneuvelden vijand gesneden
en verbrand, de asch wordt zorgvuldig bewaard in den hoorn van een stier, en
gedurende de besnijdenis-plechtigheden wordt zij in een soort van deeg met an d e re :
bestanddeelen vermengd en door den priester van den stam den jongelingen
toegediend, om hen daardoor de deugden deelachtig te doen worden, welke die
deelen vertegenwoordigen.
Wij moeten er hierbij aan herinneren (zie pag. 178) dat bij de Zulu’s de besnijdenis!
door Chaka werd afgeschaft of onnoodig geoordeeld, toen men betere bewijzen van
manbaarheid had.
De trotschheid en dapperheid der kustbewoners was zeker de oorzaak, dat de,
kustvolken niet tot slaven geschikt waren en de slavenhandel zieh bij hen niet
ontwikkelde. Slavernij bestaat bij de kust-Kaffers niet; oorlogen tot het vangen van
slaven voor menschenhandel hadden bij hen niet plaats. Doch bij de stammen in
het binnenland vindt men wel slavenhandel; de Bechuanen zijn gevoellooze slaven-
houders. Hun slaven zijn de nakomelingen van hen, die in de oorlogen van vroeger
jaren verstrooid werden en toen alles verloren, behalve hun leven.
Hi * *
Wij willen thans onze aandacht bepalen bij het huiselijk leven der Kaffers. Hun
geheele leven is van bijgeloovigheden vervuld. Een hocus pocus van bijgeloof
vergezelt het kind van de wieg tot het graf. Opmerkelijk is het wel, dat bij de
Zulu’s de besnijdenis öf niet bestaat, öf, zoo al, dan zonder ceremonien (zie pag. 178).
Wood verhaalt veel van de huwelijken en bruiloften der Kaffers, dat misschien
voor enkele gevallen juist is, doch niet als nationale zede mag beschouwd worden.
„Daar ook hier de vrouwen slavinnen van den man zijn, valt er over liefde,
huwelijk of echtelijk leven niet veel te spreken,” zegt Dr. Fritsch. Veel is er omtrent
de bruiloftsfeesten en huwelijksgebruiken der Kaffers gefabeld, dat alleen uit de verte
van hooren zeggen was opgevangen, doch öf in ’t geheel niet waar was, öf niet
karakteristiek. Het huwelijk is niets anders dan een koopmanschap, zegt ook W a itz ;