te bevredigen of arbeidskrachten te winnen. Dat Dahomeh een roofstaat was, bleek
u it de geheele inrichting van den Staat. Door de onderwerping van den koning zat
langzamerhand het vroegere volksleven, dat met het despotisch koningschap was
verbonden, veränderen en door zachtere zeden vervangen worden. Wij willen ons-
thans nog hoofdzakelijk bepalen tot den toestand van het volle der Dahomehers
van vroeger.
Vangen wij aan met het koningschap. De koning was in Dahomeh onbeperkt
heerscher in den volsten zin des woords: hij was de eigenlijke bezitter van het
geheele land en volle; het leven van elk zijner onderdanen stond hem op een wenle
te r beschikking. Hij had het recht, ieder oogenblik door een enkele uitspraak leven,
vermögen en familie van ieder onderdaan te confiskeeren. Zelfs ging dit zöö ver,
dat de koning de dochters zijner onderdanen ten huwelijk gaf en den koopprijs in
zijn koninklijke schatkist deed störten. De erfenissen van beambten en onderdanen
kwamen voor een groot gedeelte aan den vorst, die als opperheer, vader des lands
en universeel erfeenaam was.
Burton 1). verhaalt, dat er niet een, maar eigenlijk twee koningen in Dahomeh
w a ren : de een was koning in de steden en de ander koning in de bosschen, dus
meer heerschend over het landvolk. Elk dezer had zijn eigen hofhouding,. zijn leger,
zijn officieren en zijn gewoonten. Vreemdelingen en handelaren kwamen echter
meestal enkel en alleen met den koning der steden in aanraking, zoodat de koning
der bosschen weinig genoemd wordt. Het paleis van den laatste lag ook verder het
land in en had in dien tijd niet veel aanzien.
De koning was bij gewone gelegenheden zeer eenvoudig gekleed. Zijn dagelijksche
kleeding bestond uit een witte stof met groene randen en een körte broek van
purperkleurige zijde. Hij droeg slechts zeer weinig versierselen; de 5 of 6 ijzereni
ringen 6m zijn armen dienden meer tot verdedigingswapenen d a nw e l voor sieraad.
Ten opzichte der etikette was men aan het hof uitcrst gestreng. Ofsehoon de koning
op een eenvoudige aarden bank zat en uit een lompe, uiterst eenvoudige pijp rookte,
staarde de geheele hofhouding den koning aan met een eerbied, alsof men een halven
god beschouwde. Als een zweetdruppel' op des konings gezicht parelde, stond een
zijner vrouwen onmiddellijk gereed, het zweet af te drogen met zachte doeken; als
de tabak een weinig te krachtig bleek te zijn, werd er onmiddellijk een koperen of
een gouden kwispedoor voor de koninklijke lippen gehouden. Op het niezen van den
koning barstte het geheele gezelschap uit in een kreet van zegenwenschen. Vooral
het drinken des konings geschiedde met groote plechtigheid. Zoodra de koning-een
beker naar zijn lippen bracht, spreidden twee zijner vrouwen een wit laken voor
hem uit, terwijl anderen een aantal veelkleurige zonneschermen voor hem uitgestrekt
hielden, om te beletten, dat men hem kon zien. Elk, die een geweer had, schoot
het af; op klokken werd geslagen en de hovelingen bogen zieh tot op den grond,
terwijl zij in de handen klapten. Lieden van minderen rang keerden zieh om, als
zij zaten; wie stonden, begonnen te dansen als beren onder het luide geroep van:
poe-oe-oe! Aldus deelt Burton ons zijn bezoek mede, en wij zien er een afspiegeling
in van het despotisme des konings.
Waar de koning zieh ophield, werden overal groote kalebassen voor hem geplaatst,
die elk den schedel van een door hem verslagen opperhöofd bevatten. De tentoonstelling
dier schedels werd beschouwd als een eerbewijs aan hun vroegere eigenaars, en niet,
zooals men zou denken, als een teeken van schände. Een enkele schedel was zoo in
koper gevat, dat hij een drinkbeker Vormde. Dit was gedaan, omdat het opperhoofd,
van wien hij afkomstig was, den vorst in plaats van hem bij te staan verraderlijk
behandeld had.
De tocht van den koning naar de hoofdstad ging van het begin tot het einde-
gepaard met allerlei dwaze ceremonien. Lange reeksen van opperhoofden, te herkennen
aan hun vaandels en zonneschermen, gingen vooraf. Dan volgden schermutselaars,
1) Burton, (Richard Francis), een beroemd Britsch reiziger, die, na vele reizen volbracht te hebben,
B n tsch consnl op Fernando Po werd, deed van hier uit reizen door Kamerun. Hy bezooht Abeokuta
in ¿861, en in 1863 volbracht hij een diplomatische zending naar koning Gelele van Dahomeh, waar
hij '"gelegenheiä had, de menschenoffers b(j te wonen. (Zie: A mission to Gelele, King of Dähoiney,
1854. Twee deelen).
waarvan sommigen banieren droegen, op de punt met een bekkeneel versierd;
vervolgens kwam.de koninklijke- öptocht, die weer gevolgd werd door 500 musketiers,
en hierachter, liepen mannen, die groote lederen Schilden droegen. De Schilden waren
hier reeds lang als hulpmiddelen bij den oorlog onbruikbaar, doch men bewaarde ze
nog van vroeger. Nog was de stoet hiermede niet ten einde, want de „Kafo,” het
teeken der koninklijke waardigheid, bestaande u it een ijzeren fetisehstok, besloten
in een wit linnen doos, die aan het eind met een witte vederbos versierd was,
kwam hierna. En op deze volgde de koning zelf, rijdend onder de schaduw van vier
groote, witte zonneschermen, terwijl hij verder tegen de stralen der zon beschermd
werd door drie kleinere parasols, een gele, een purperen en een blauwachtig roode.
Deze werden om den koning heen bewogen en deden tevens dienst als waaiers.
D E DANS VAN DEN KONING.
Eindelijk, achter den koning, was het muziekkorps, een troep echte levenmakers, die
trommen, ratels, trompetten, cimbalen en dergelijke instrumenten mishandelden.
Op den derden dag na ’s konings aankomst in de hoofdstad had aldaar een processie
van geboehelden plaats, die, zooals Burton beweert, in Afrika wel meer voorkomen;
zij kwamen in troepen van beide geslachten voor het paleis bijeen. Hun aanvoerder
had een geduchte zweep en baande, daar hij groote en sterke armen had, voor zijn
volgelingen gemakkelijk een weg door de dichte menigte. De voornaamste geboehelden
droegen zeven krachtige fetischen op hun hoofden. Het warfen inderdaad zeer Sterke
fetischen, daar zij gewoon waren, na zonsondergang rond te wandelen. Zij waren
gesneden op dezelfde wijze als de gezichten, die men op sommige wandelstokken ziet.
De dwergen worden beschreven als volgt: „De eerste was een blauwe dwerg, met een
hoed op het hoofd. De tweede een blauwe vrouwT, met een vooruitstekende borst. De