H O O F D S T U K VI I .
DE BLANKE BEWONERS VAN ZUID-AFRIKA.
Ve r b r e id in g d e r B l a n k e n .
Zuid-Afrika heeft een aanzienlijke bevolking van Blanken, die sedert een drietaLeeUwen
als kolonisten zieh hier hebben gevestigd, den bodem grootendeels in bezit hebben
verkregen en eigen staatslichamen hebben gevormd. De Blanken zijn hoofdzakelijk
van het zuidwesten naar het binnenland voortgedrongen, hebben de oorspronkelijke
bewoners gedeeltelijk verdreven, gedeeltelijk tot enkele loeaties beperkt, en zijn zelf
de heeren des lands geworden. Die vestiging der Blanken-kolonien in Afrika en hun
verhouding to t de inboorlingen zijn te belangrijk, om ze hier niet in het kort aan
te geven.
Den Portugeezen komt de eer toe, het zuiden van Afrika te hebben ontdekt. Wel
is het niet onwaarschijnlijk, dat het verhaal van Herodotus, als zouden Phoenicische
sehepen 600 j. v. Chr. namens kQning Necho van Egypte Afrika omgezeild hebben,
juist is, doch van deze ontdekking was weinig meer dan een sage overgebleven. Het
kleine Portugal, dat in de '15e eeuw zulk een intense levenskracht ontwikkelde, was
echter de eerste Europeesche mogendheid, die zoowel de geheele Zuid-Afrikaansche
kust als den zeeweg naar Oost-Indie leerde kennen.
Het was Bartholomeus Diaz, die in 1486 de zuidelijkste punt van Afrika bereikte,
doch eerst elf jaren later, nadat Vasco de Gama de ontdekkingen voortzette, om den
weg naar Indie te openen, kwamen de Europeanen het eerst in aanraking met de
inboorlingen van Zuid-Afrika. Toen Vasco de Gama hier geland was in de baai, die
hij St. Helenabaai noemde (120 mijlen ten N. van Kaap de Goede Hoop), slaagde
hij door een krijgslist er in, met de inboorlingen in aanraking te komen, doch door
een misverstand ontstond er weldra wantrouwen, de Portugeezen vielen de inboorlingen
aan en in dit gevecht werd de Gama zelf met drie anderen door assagaaien
gewond. Zoo eindigde de eerste aanraking van de Blanken met de Hottentotten reeds
met strijd.
De Portugeezen dachten er niet aan. zieh in Zuid-Afrika te vestigen. De oostkust
van het werelddeel, Sofala met zijn goudmijnen en rijkdommen, zooals de geruchten
liepen, bekoorde dit handelsvolk meer, en weldra werden hier gedeelten in bezit
genomen. De invloed der Portugeezen op de bevolking dezer kust en hun staatkundige
beteekenis bespreken wij later.
De Nederlanders, die tot 1580 de Indische waren op de markt te Lissabon hadden
verkregen, trachtten sedert de sluiting dier markt voor hun sehepen (Portugal was
onder den koning van Spanje, Filips II, gekomen), zelf den zeeweg naar Indie te
vinden. In 1595 rustten eenige kooplieden in Amsterdam met dat doel een vloot
uit van vier sehepen onder bevel van Comelis Houtman. Nadat deze reis gelukkig
volbracht was, werden er. onderscheidene maatschappijen in Holland opgericht, om
handel op het Oosten te drijven, welke maatschappijen in 1602 vereenigd werden
in het groote lichaam der Oost-Indische Compagnie. Aldus ontwikkelde zieh de
zeevaart van Holland op Indie.
De sehepen, naar het Oosten uitgezonden, deden gewoonlijk op heen- eh terugreis
een haven aan op de kust van Zuid-Afrika, dat als een halfweg-rustplaats beschouwd
werd. Vooral voor de Nederlanders, die niet als de Portugeezen längs de kust van
Oost-Afrika zeilden (Portugal had daar bezittingen) maar ten zuiden van Madagaskar
reeds den ruimen oceaan kozen en recht op het doel a f zeilden, was Zuid-Afrika
dus van groote beteekenis. Het was een keerpunt op de reis, en daardoor een
geschikt ververschingsstation. Niet altijd evenwel deden de Hollandsche sehepen Zuid-
Afrika aan, ook St. Helena werd niet zelden gekozen, om water in te nemen. Toch
was Zuid-Afrika een hoofdstation, en een paar malen bleef hier een aantal mannen
zelfs gedurende vrij langen tijd aan wal.
Dit geschiedde o. a. in 1611, toen de Hollandsche schipper Izaak le Maire de
Tafelbaai binnenliep en bij zijn vertrek zijn zoon Jakob en een aantal matrozen achterliet,
die verscheidene maanden in de Tafelvallei woonden. Hun doel was gedurende de
wintermaanden robben te jäooden op Robbeneiland en walvisschen te vangen, die
toen zeer talrijk waren in de Zuid-Afrikaansche wateren. Verder trachtten zij met
de Hottentotten veilen van dieren .te verhandelen.
In 1616 besloot de raad van zeventienen der O. T. Compagnie, dat al haar vloten,
die naar Indie zeilden, de Tafelbaai moesten aandoen, om de bemanning te ververschen.
Daar de vaart op Indie zeer aanzienlijk was, ankerden haar sehepen daar sedert bijna
in elk seizoen. Er werd een soort van postkantoor opgericht, door datums van
aankomst en vertrek aan te teekenen op steenen en brieven te begraven op aangewezen
plekken. Maar er werd geen poging aangewend, om ontdekkingsreizen in het land
te doen, en geen haven ten zuiden der Zambesi, uitgezonderd de Tafelbaai, werd
door Nederlanders bezocht, zoodat in het midden dezer eeuw niets meer er van bekend
was, dan de Portugeezen er van geboekt hadden. En wat door dezen was vermeld,
was al bitter weinig. De Portugeezen hebben enkel de kust bekend gemaakt, in het
binnenland drongen ze niet door.
Het was aan de Holländers voorbehouden als pioniers Zuid-Afrika binnen te dringen,
ja meer, op de toekomstige heerschende bewoners hun Stempel te drukken. Toen zij
geregeld in de Tafelbaai aanlegden, was - het niet te verwonderen, dat zieh
gelegenheden moesten voordoen, die hen noodzaakten, het land beter te leeren kennen.
Zöö in 1648, toen het schip de Haarlem de Tafelbaai binnenliep, doch strandde. De
bemanning kwam veilig aan wal, terwijl ook de goederen werden gered. Deze
manschappen vestigden zieh in de Tafelvallei, waar zij aan een stroomend water
nabij het midden der tegenwoordige Kaapstad hutten bouwden. Van de
inboorlingen verkregen zij overvloed van vee in ruil. Toen zij hier bijna zes
maanden geweest waren, bracht -een uit Indie terugkeerende vloot hen naar het
vaderland terug.
Dit gedwongen verblijf was voor de toekomst van beteekenis. Twee officieren van
de Haarlem, Leendert Jansen en Nieolaas Proot, stelden namelijk een stuk op, waarin
zij de voordeelen beschreven, die de Compagnie naar hun meening van een Station
in de Tafelvallei kon trekken. Dit doeument, aan de kamer van Amsterdam voor-
gelegd, werd in overweging genomen door directeuren en andere kamers, en in
Augustus 1650 werd besloten, een dergelijk Station op te r ic h te n . Eerst werd
Nicolaas Proot tot commandant van het aan te leggen Station benoemd, doch toen
deze weigerde, werd Jan Van Riebeek, een scheepsdokter, die reeds langen tijd in
dienst van de Compagnie geweest was en verschillende landen bezocht had, daarvoor
gekozen. Van Riebeek was een man van natuurlijke begaafdheid; hij had de
Tafelbaai bezocht met het schip, dat de bemanning der Haarlem terugvoerde, en
sloot zieh volkomen aan bij het rapport, dat over de vestiging van genoemd Station
was uitgebracht. Van Riebeek nam de opdracht aan, en in het einde van 1651
Zeilde hij met drie sehepen van Texel uit naar Zuid-Afrika, waar hij 6 April 1652
de Tafelbaai binnenliep.
Het lag niet in de bedoeling, aan de Kaap een kolonie te vestigen; men wilde er
een Station oprichten, waar iedereen dienaar van de Compagnie moest zijn, onder-
geschikt aan dit lichaam, en zelfs Van Riebeek moest zijn gezag tijdelijk äfstaan, als
een hooger ambtenaar der Compagnie aanwezig was. Dit moet men in het oog
houden bij de verklaring der verdere geschiedenis.
Toen Van Riebeek landde, werd er onmiddellijk een aanvang gemaakt met het
bouwen van een soort fort, waarbinnen eenige houten huizen werden opgeslagen.