De echtscheiding komt voor en berust op verschillende omstandigheden. Onvrucht-
baarheid der vrouw is geen geldige reden tot echtscheiding; de man kan een vrouw
naast de eerste nemen. Ook echtbrfeuk is geen reden.
Doch wederzijdsche tegenzin, het' verwaarloozen der huishouding, of als de vrouw
met ontbloote borsten buitenshuis rondloopt, dit zijn gronden voor echtscheiding.
Ook als zij melk u it een melkzak neemt, kan dit een reden to t scheiding worden.
Evenwel verlaat een vrouw niet zelden den man wegens siechte behandeling.
De beschikbare plaatsruimte laat niet toe, dat wij ons langer met de gewohnten
en gebruiken der zuidoostelijke Kaffers bezighouden; thans willen wij nog hun
geschiedenis nagaan, omdat die voor Europa, vooräl voor de Britten, van groot belang
is. Op het tooverwezen dezer volken komen wij däarbij nog terug.
* * *
G e s c h ie d e n is d e r K osa’s .'
De Blanke kolohisten van de Kaap kwamen in 1736 met de Kosa’s het eerst in
aanraking. Een gezelschap olifantenjagers, aangevoerd door Hermanus Hubner, trok
in genoemd jaar oostwaarts naar Pondoland, waar zij drie Engelschen vonden, die
vele jaren te voren schipbreuk geleden hadden en in alle opzichten leefden als de
Kaffers, met talrijke vrouwen en kinderen. Van deze mannen kochten zij een
hoeveelheid ivoor, en zij vingen de terugreis aan met het voornemen, iangs den weg
te jagen. Toen zij de kraal bereikten van. Palo, het opperhoofd van den Kosa-stam,
besloten zij hier een paar weken te blijven, om hun vee te laten uitrusten. De
aanraking met de Bantu-stammen was tot nu toe altijd vriendschappelijk geweest,
zoodat zij geen reden hadden, van de Kosa’s iets anders te verwachten.
Nadat de reizigers körten tijd hadden uitgerust, trok een gedeelte van het gezelschap
verder, terwijl Hubner met een vijftal Europeanen nog eenige dagen wenschte te
blijven. De vriendschap der Kosa’s evenwel was thans geweken. Op het aller-
onverwachtst werd Hubner met'een assagaai door een van Palo’s lieden doorstoken
en ook de andere Blanken moesten hetzelfde lot deelen. Daarop werden de reeds
vertrokken Blanken achtervolgd en ingehaald, die met achterlating der wagens zieh
enkel door de vlucht konden redden. Dit was de eerste aanraking der Blanken met
den stam der Kosa-Kaffers, die men in dien tijd als een der meest onstuimige
Bantu-volken leerde kennen.
In de laatste helft der 18e eeuw kwamen de Kaapsche kolonisten weder in aanraking
met de Kosa’s, die in dezen tijd veel westwaarts voortdrongen. Zij hadden groote
kralen aan de Tyumie-, Kat- en Koonap-rivieren en enkelen hunner stam waren reeds
over de Visch-rivier getrokken. De Kosa’s, welke hier rondzwierven, waren veel
vermengd met den Gonaqua-Hottentottenstam, die zieh dikwijls beschouwde als tot
de Bantu’s te behooren. Echte veedieven als zij waren, hadden de kolonisten aan
de grensgewesten veel te lijden van hun rooverijen. Eindelijk werd er een schikking
tusschen den gouverneur der Kaapkolonie en genoemde stammen getroffen, volgens
welke de Visch-rivier de scheiding tusschen de Europeanen en de Bantu’s zou zijn,
en jaren lang bleef dit de oostgrens der Kolonie.
Hiermede was de rust in de grensgewesten echter nog niet verzekerd, want telkens
overschreden de Kosä’s de gestelde grens en beroofden zij de kolonisten. Herhaaldelijk
werden veldtochten tegen de Kosa’s ondernomen, en eerst in 1780 kon men zeggen,
dat met het einde van den eersten Kaffer-oorlog de Kosa’s over de Visch-rivier
verdreven waren.
De vrede was evenwel slechts van körten duur. De onrustige Kosa-Kaffers, wier
eigen geschiedenis door strijd tusschen hoofden en machten gekenmerkt wordt,
hielden zieh weinig aan de grensverdragen.
Palo, dien wij boven genoemd hebben, was een broer des konings, doch tevens
een mächtig opperhoofd, die de Sympathie van het volk had, en zelfs in oorlog
kwam met zijn broeder, dien hij wel overwon, doch als koning handhaafde. Maar
in een later geslaeht erlangde de nakomelingschap van Palo de koninklijke Waar-
digheid. Dit geschiedde onder Geika, die in de geschiedenis herhaaldelijk genoemd
wordt en die langen tijd het gezag voerde.
Gedurende den opvolgingsstrijd trokken de Kosa’s in 1789 weder over de Visch-
rivier de Kaapkolonie binnen, zoodat de Boeren moesten vluchten en niet in Staat
waren, hun vee te redden. Toen het Kaapsche Gouvernement, dat om hulp gevraagd
werd, den oorlog met de Kosa’s besloot te vermijden, moesten de grens-Boeren uit
zwakheid belangrijke concessies aan de Kosa’s toestaan. De Kosa’s trokken van die
zwakheid partij en doolden met hun benden rond, om vee te stelen. Toen de Boeren
hierop in 1794 wraak namen, brak een formeele oorlog uit. De Kosa’s rukten met
groote troepen krijgslieden over de Visch-rivier. Het Gouvernement moest thans
troepen zenden, en het opperbevel werd toevertrouwd aan Honoratus Maynier, een
bevelhebber, die voorgaf, aan de onschuld der Kosa’s te gelooven, en die meer met
hen dan met de Europeanen sympathiseerde. De veldtocht tegen de Kosa’s liep op
niets u i t ; er werd een soort van vrede gesloten, en de tweede Kaffer-oorlog eindigde,
zonder dat het prestige der Blanken er door verhoogd was, zonder dat de aanvallers
voor hun woeste invallen waren gestraft. De grens-Boeren waren natuurlijk
o'ntevreden over dien loop van zaken, doch dat was slechts het voorspel van de
gebeurtenissen, die gedurende langen tijd zouden worden herhaald.
Onderscheidene malen vielen de Kosa’s de kolonisten aan. In 1799 geschiedde dit,
toen de regent tijdens Geika’s minderjarigheid niet wilde aftreden en hij door de
wapenen daartoe moest worden gedwongen. De overwonnen regent vluchtte over de
Visch-rivier in de Kolonie, die daardoor het tooneel werd van een hevigen strijd, weder
ten nadeele der Boeren. Rooverijen van Kosa’s waren sedert tal van jaren aan de
orde van den dag, van tijd tot tijd afgebroken door zoogenaamde vredesverdragen.
Onder het Engelsch bestuur brak in 1811 weder een oorlog met de Kosa’s uit,
die niet alleen roofbenden uitzonden, om vee te verkrijgen, maar tevens meer en
meer grond in bezit namen en met de tegenwerpingen der Blanken den spot dreven.
Toen het Gouvernement een leger op de been bracht en op de Kosa’s afzond, werden
bij een voorafgäande onderhandeling onderscheidene Blanken verraderlijk te r dood
gebracht. Thans was het geduld der Blanken uitgeput en in 1812 trok een leger
voorwaarts, dat de Kosa’s uit de Kolonie verdreef, zoodat zij naar hun land moesten
vluchten. Zoo eindigde de vierde Kafferoorlog günstiger voor de Europeanen dan de
voorgaande. Een linie van militaire posten van de zee tot het tweede terras zou de
terugkomst der Kosa’s voortaan beletten, en de voornaamste post in die linie werd
Grahamsstad genoemd te r eere van den bevelhebber (tegenwoordig de stad
Grahamstown).
De partijschappen onder de Kosa’s waren ook thans weer oorzaak, dat zij met de
Blanken in aanraking kwamen. Bij de Kosa’s waren twee opperhoofden, Ndlambe
en Geika met elkander in oorlog. Geika was de wettige Koning, voor wien eerstge-
noemde tijdens Geika’s minderjarigheid het regentschap voerde. Doch na Geika’s
meerderjarigheid was de regent niet bereid, zijn waardigheid neder te leggen, en hij
bleef een aanzienlijken aanhang behouden. In 1818 werd Ndlambe de mächtigste
partij, doordien een bende, die vroeger neutraal was, tot hem overging, en een
beroemd profeet, Makana, zieh te zijnen gunste verklaarde. Deze Makana, die partij
wist te trekken van het bijgeloof der Kosa’s, verkreeg een buitengewonen invloed.
Zijn leer echter, zeer gelouterd door Christelijke invloeden, had een hoogzedelijkkarakter.
Makana gebruikte zijn invloed, om het westelijk gedeelte van den Kosastam tot
een volk te maken, door de afzonderlijke benden aan een hoofd te onderwerpen.
Koning Geika, in dronkenschap en zinnelijkheid verzonken, dacht niet aan zulke
staatkundige plannen. Daarom zocht Makana steun van den grijzen Ndlambe, die
ondanks zijn hoogen - leeftijd van bij de tachtig nog helder van hoofd was. Het
nominale hoofd van dezen stam, Hintsa geheeten, woonde over de Kei-rivier en
bekommerde zieh weinig om de westelijke Kosa’s, over wie hij toch bijna geen gezag
had. Thans echter koos hij partij voor Ndlambe, tot wiens hulp hij een legertje zond.
Makana wist door een krijgslist de overwinning te behalen en het verslagen
opperhoofd vluchtte naar de Kolonie, om daar hulp te vragen. Lord Charles Somerset,
die in de oprichting van een groot gezag ten oosten der Kaapkolonie een nadeel zag,
verleende den gevraagden bijstand aan Geika, en in December 1818 trok Kolonei
Brereton over de Visch-rivier en viel met Geika’s troepen Ndlambe aan, die, naar
men meende, aan het hoofd van 18,000 man stond. De aanhangers van Geika